ARGO Les 3 Nominativus en Accusativus

2Grieks
Les 3 Kronos 
1 / 33
suivant
Slide 1: Diapositive
GrieksMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

Cette leçon contient 33 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 40 min

Éléments de cette leçon

2Grieks
Les 3 Kronos 

Slide 1 - Diapositive

Wat was hier ook alweer het verhaal?




Slide 2 - Diapositive

Lesplanning
-huiswerk nakijken + grammatica les 3 herhalen
-tekst Les 3 vertalen
-begin maken aan Les 3 vertalen 

Slide 3 - Diapositive

Lesplanning
-mededeling Keulen
-grammatica les 3 behandelen
-tekst Les 12 nakijken+opdrachten
-begin maken aan Les 3 vertalen 

Slide 4 - Diapositive

Keulen=Colonna!
24 november gaan we naar Keulen(brief volgt)

Slide 5 - Diapositive

Lesdoelen
  • Je kunt persoonvormen en infinitivi van regelmatige werkwoorden en het werkwoord εἰμι herkennen en vertalen in een zin.
  • Je kunt zelfstandig naamwoorden met en zonder lidwoord in de nominativus en de accusativus herkennen en vertalen in een zin. 

Slide 6 - Diapositive

Lesdoelen
  • Je kan het verhaal van Kronos vertellen
  • Je kunt persoonvormen en infinitivi van regelmatige werkwoorden en het werkwoord εἰμι herkennen en vertalen in een zin.
  • Je kunt zelfstandig naamwoorden met en zonder lidwoord in de nominativus en de accusativus herkennen en vertalen in een zin. 

Slide 7 - Diapositive

Hulpboek blz 92+94

Slide 8 - Diapositive

Sleep de werkwoordsvormen naar de juiste benoeming
Infinitivus regelmatig
3e mv regelmatig
3e ev regelmatig
Infinitivus 'zijn'
3e ev 'zijn'
3e mv 'zijn'
φέρουσι
λέγειν
ὀνομαζει
ἐστίν
εἰσί
εἶναι

Slide 9 - Question de remorquage

Sleep de werkwoordsvormen naar de juiste vertaling
(te) zeggen
(zij) dragen
(hij/zij/het) noemt
(te) zijn
(hij/zij/het) is
(zij) zijn
φέρουσι
λέγειν
ὀνομαζει
ἐστίν
εἰσί
εἶναι

Slide 10 - Question de remorquage

Sleep de vorm naar de juiste naamval
nom ev
acc ev
nom mv
acc mv
αἱ μάχαι
τὰς μάχας
ἡ μάχη
τὴν μάχην

Slide 11 - Question de remorquage

Sleep de vorm naar de juiste naamval
nom ev
acc ev
nom mv
acc mv
θεοί
θεούς
θεός
θεόν

Slide 12 - Question de remorquage

ἡ θεά = nominativus ev = onderwerp ev
τὸν ἄνθρωπον = accusativus ev = lijdend voorwerp ev
οἱ ἄνθρωποι = nominativus mv = onderwerp mv
τὰς θεάς = accusativus mv = lijdend voorwerp mv

Slide 13 - Diapositive

Wie roept wie?

Ὁ Οὐρανὸς τὴν Γαῖαν καλεῖ.
A
Ouranos roept Gaia.
B
Gaia roept Ouranos.

Slide 14 - Quiz

Wie roept wie?

Τὸν Κρόνον ἡ Γαῖα καλεῖ.
A
Kronos roept Gaia.
B
Gaia roept Kronos.

Slide 15 - Quiz

Naamvallen: Nominativus en Accusativus
Net als bij Latijn!

  • Nominativus = onderwerp of naamwoordelijk deel bij het werkwoord 'zijn'.
  • Accusativus = lijdend voorwerp of aanvulling na een voorzetsel.

Anders dan bij Latijn kun je bij Grieks de naamval van een woordje ook zien aan het lidwoord dat erbij hoort, handig toch?!

Slide 16 - Diapositive

Slide 17 - Diapositive

Wie roept wie?
Καλεῖ τὸν Κρόνον ὁ Οὐρανός.
A
Kronos roept Ouranos.
B
Ouranos roept Kronos.

Slide 18 - Quiz

Wie roept wie? (alleen als een van de vorige zinnen fout)
Ὁ Κρόνος καλεῖ τὸν Οὐρανὸν καὶ τὴν Γαῖαν.
A
Kronos roept Ouranos en Gaia
B
Ouranos roept Kronos en Gaia.
C
Kronos en Ouranos roepen Gaia
D
Ouranos en Gaia roepen Kronos.

Slide 19 - Quiz

Vertaal de zin:
Οἱ ἄνθρωποι διοικοῦσι τὴν γῆν.
(διοικέω = beheren)

Slide 20 - Question ouverte

Vertaal de zin:
Τὸ θηρίον εἰς τὸν ποταμὸν βαίνει καὶ πίνει.
(εἰς + acc. = naar / βαίνω = gaan / πίνω = drinken)

Slide 21 - Question ouverte

Τὸν ἵππον ὁ γεωργὸς εἰς τὴν πέτραν ἄγει.
(ὁ ἵππος = paard / ὁ γεωργός = boer / ἄγω = leiden, brengen)

Slide 22 - Question ouverte

Τοὺς ἀνθρώπους οἱ ἵπποι φέρουσιν.
(φέρω = dragen, brengen)

Slide 23 - Question ouverte

Welke vorm moet op de puntjes staan?

... τὰ τέκνα φέρει.
A
ὁ ἵππος
B
τὸν ἵππον

Slide 24 - Quiz

Welke vorm moet op de puntjes staan?

Διαβαίνουσι τὸν ποταμὸν ...
(διαβαίνω = oversteken)
A
οἱ ἄνθρωποι
B
τοὺς ἀνθρώπους

Slide 25 - Quiz

Welke vorm moet op de puntjes staan?

Τὸ ἔργον ... ποιοῦσιν.
(ἡ δούλη = slavin / ποιέω = maken, doen)
A
ἡ δούλη
B
τὴν δούλην
C
αἱ δοῦλαι
D
τὰς δούλας

Slide 26 - Quiz

Slide 27 - Diapositive

lz blz 20 +vertalen tekst les 3

Slide 28 - Diapositive

Snap je hoe de nominativus en accusativus in het Grieks werken?
A
Ja, helemaal
B
Ja, het meeste wel
C
Nee, nog niet helemaal
D
Nee, ik snap er niks van

Slide 29 - Quiz

Slide 30 - Diapositive

Slide 31 - Diapositive

Snap je al de nom/acc? Begin met het vertalen van tekst 3
Eerst meer oefenen? Maak ergon 19 en daarna ergon 18.

Slide 32 - Diapositive

Lidwoorden

Slide 33 - Diapositive