NI yellow 3 unit 1

• Engels
• Voortgezet speciaal onderwijs

unit 1 - recap

past simple

much < > many

word order

possessives

a < > an

have to + verb

past simple = meest simpele verleden tijd

* Ik liep buiten - I walked outside.

* Hij liep buiten - He walked outside. 

* Wij liepen buiten - We walked outside

dus bij alle personen hetzelfde, nl     VERB + ED

belangrijk: start en stop in het verleden, is afgesloten

                       vaak tijdsbepaling in de zin (yesterday, etc)

                      

What happens when you turn it into a question?

* I listened to loud music. - Did I listen to loud music? 

* he listened to music. - Did he listen to music?

* They listened to music - Did they listen to music?

dus bij alle personen did + verb (ww, zonder ed!)

past simple negation (is vt ontkennend)

Je luisterde juist niet naar muziek: 

I didn't listen to music. 

You didn't listen to music. 

We didn't listen to music. 

dus ook hier: bij iedereen didn't + verb

much < > many

telbaar < > niet telbaar

enkelvoud  < > meervoud

much

water

love

air

begrip is niet ontelbaar

many

friends

books

cars

begrip kun je tellen

word order: basiszin in het Engels heeft 

vaste volgorde:

wie // ww // wat // waar // wanneer

Jane bought a car in Oss last week. 

** plaats voor tijdsbepaling                

** tijdsbepaling mag ook vooraan: 

Last week Jane bougth a car in Bussum. 

De zin kun je eindeloos uitbreiden, maar zinsvolgorde blijft hetzelfde: Jane bougth a car in Oss last week. 

Jane bought a red car in Oss last week. 

Jane bougth a red car in the shop in Oss last week. 

Jane didn't buy a tiny red car in the new shop Oss last week. 

possessive = bezit

my - mine

your - yours

his - his

etc

* let erop dat er soms een s wordt toegevoegd                                    

* belangrijk: wordt bezitsvorm wel/ niet zelfstandig naamwoord erachter??

my/ his/ her/ our etc

my car

his car

her bike

your bike

our house

their house

mine/ his/ hers/ ours

the car is mine

the car is his

the bike is hers

the bike is yours

that house is ours

that house is theirs

indefinite article: a / an

* het woord begint met een klinker

* als je het woord uitspreekt, hoor je eerst een klinker

* klinker? dan a

* medeklinker ? dan an

                     a

a car

a house

a unit (joenit)

a one-day course (won-day)

                     an

an apple

an easy ride

an X-ray (ex-ray)

an honest man (onest)

an hour (our)

to have to + verb (moeten)

- verplicht 

- geeft hoop gedoe als je het niet doet

ontkennend = niet hoeven

* You have to listen otherwise your mum gets mad!

* He has to go now, or he will be late. 

* We have to stay in because it's pouring outside. 

dus: 

- om wie gaat het

- juiste vorm van have 

- altijd gevolgd door verb (= hele ww)

bij vragend en ontkennend maken van de zin, zoals altijd met verb to do + have to + verb, 

dus: 

- Do you have to listen to your mum?

- He doesn't have to go, he's still in time.

- Do we have to stay in?