Cette leçon contient 26 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.
Éléments de cette leçon
Slide 1 - Diapositive
Doelen
1. Ik kan het meervoud van een zelfstandig naamwoord vormen.
2. Ik weet wanneer ik een -n schrijf achter woorden als alle(n), beide(n) en sommige(n).
Slide 2 - Diapositive
Meervoud zelfstandig naamwoorden
8 regels
Slide 3 - Diapositive
Meervoud seconde
A
secondes
B
seconden
Slide 4 - Quiz
Regel 1
Sommige woorden die eindigen op een -e hebben twee meervoudsvormen.
Slide 5 - Diapositive
Meervoud van staaf
Slide 6 - Question ouverte
Regel 2
Bij woorden die eindigen op een -s of -f moet je in het meervoud soms de laatste letter veranderen in een z of een v.
grens - grenzen (maar: wens - wensen)
staaf - staven (maar: fotograaf - fotografen)
Slide 7 - Diapositive
Meervoud van zee
Slide 8 - Question ouverte
Regel 3
Woorden die eindigen op -ee of -ie krijgen een trema in het meervoud. Als de klemtoon op de laatste lettergreep ligt, dan voeg je in het meervoud -ën toe. Anders zet je het trema op de laatste e van het woord.
idee - ideeën
porie - poriën
Slide 9 - Diapositive
Meervoud van auto
Slide 10 - Question ouverte
Regel 4
Bij woorden die eindigen op een klinker schrijf je een apostrof + s ('s) als je het woord anders verkeerd uit zou spreken.
oma - oma's
ski - ski's
cadeau - cadeaus
cowboy - cowboys
Slide 11 - Diapositive
Meervoud van perzik
Slide 12 - Question ouverte
Regel 5
Bij woorden die eindigen op een onbeklemtoonde -el, -es, -et, ik of -it verdubbel je de laatste medeklinker in het meervoud niet.
dommerik - dommeriken
viezerik - viezeriken
Slide 13 - Diapositive
Regel 6
Sommige woorden die eindigen op -man kunnen als meervoud ook -lieden of -lui hebben.
zakenman - zakenmannen/zakenlieden/zakenlui
Slide 14 - Diapositive
Regel 7
Woorden die uit het Latijn komen, hebben soms nog hun Latijnse meervoudsuitgang.
museum - musea
Slide 15 - Diapositive
Regel 8
Sommige woorden hebben alleen een enkelvoud of alleen een meervoud.
rommel, vee, zand
hersenen, inkomsten, omstreken
Slide 16 - Diapositive
Welke meervoudsvorm is fout?
A
dommerikken
B
luiwammesen
C
haviken
D
potten
Slide 17 - Quiz
Welke meervoudsvorm is fout?
A
baby's
B
radio's
C
douche's
D
sprays
Slide 18 - Quiz
Welke meervoudsvorm is fout?
A
knieën
B
allergiën
C
oliën
D
bacteriën
Slide 19 - Quiz
Meervouds-n bij verwijzingen
Slide 20 - Diapositive
Meervouds-n bij verwijzingen
alle/ allen - beide/ beiden - sommige/ sommigen - andere/ anderen
ZONDER -n als:
- er een ZN achter staat
- persoon waarnaar wordt verwezen staat in zelfde zin
- verwijst niet naar personen ( zelfstandig gebruikt)
Slide 21 - Diapositive
Je moet beide/beiden handen aan het stuur houden.
A
beide
B
beiden
Slide 22 - Quiz
Er komen andere/anderen mensen bij ons wonen.
A
andere
B
anderen
Slide 23 - Quiz
Hij had dertig fouten. Vele/Velen waren ontstaan door slordigheid.
A
Vele
B
Velen
Slide 24 - Quiz
Er komen andere/anderen naast ons wonen.
A
andere
B
anderen
Slide 25 - Quiz
Doelen
1. Ik kan het meervoud van een zelfstandig naamwoord vormen.
2. Ik weet wanneer ik een -n schrijf achter woorden als alle(n), beide(n) en sommige(n).