Cette leçon contient 48 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.
Éléments de cette leçon
Slide 1 - Diapositive
Meervouds-n bij verwijzingen
Slide 2 - Carte mentale
Vorige les
Padlet:
- Werkwoordspelling
- Bedrijvende en lijdende vorm
- Meervoud van zelfstandig naamwoorden
- Meervouds-n bij verwijzingen
Slide 3 - Diapositive
Doelen
1. Ik kan het meervoud van een zelfstandig naamwoord vormen.
2. Ik weet wanneer ik een -n schrijf achter woorden als alle(n), beide(n) en sommige(n).
Slide 4 - Diapositive
Gedichtje
Men spreekt van één lot, en verschillende loten,
maar ’t meervoud van pot is natuurlijk geen poten.
Zo zegt men ook altijd, één vat en twee vaten,
maar zult u ook zeggen: één kat en twee katen?
Slide 5 - Diapositive
Meervoud zelfstandig naamwoorden
8 regels
Slide 6 - Diapositive
Meervoud seconde
A
secondes
B
seconden
Slide 7 - Quiz
Regel 1
Sommige woorden die eindigen op een -e hebben twee meervoudsvormen.
Slide 8 - Diapositive
Meervoud van braaf
Slide 9 - Question ouverte
Regel 2
Bij woorden die eindigen op een -s of -f moet je in het meervoud soms de laatste letter veranderen in een z of een v.
grens - grenzen (maar: wens - wensen)
staaf - staven (maar: fotograaf - fotografen)
Slide 10 - Diapositive
Meervoud van zee
Slide 11 - Question ouverte
Regel 3
Woorden die eindigen op -ee of -ie krijgen een trema in het meervoud. Als de klemtoon op de laatste lettergreep ligt, dan voeg je in het meervoud -ën toe. Anders zet je het trema op de laatste e van het woord.
idee - ideeën
porie - poriën
Slide 12 - Diapositive
Meervoud van auto
Slide 13 - Question ouverte
Regel 4
Bij woorden die eindigen op een klinker schrijf je een apostrof + s ('s) als je het woord anders verkeerd uit zou spreken.
oma - oma's
ski - ski's
cadeau - cadeaus
cowboy - cowboys
Slide 14 - Diapositive
Meervoud van perzik
Slide 15 - Question ouverte
Regel 5
Bij woorden die eindigen op een onbeklemtoonde -el, -es, -et, ik of -it verdubbel je de laatste medeklinker in het meervoud niet.
dommerik - dommeriken
viezerik - viezeriken
Slide 16 - Diapositive
Regel 6
Sommige woorden die eindigen op -man kunnen als meervoud ook -lieden of -lui hebben.
zakenman - zakenmannen/zakenlieden/zakenlui
Slide 17 - Diapositive
Regel 7
Woorden die uit het Latijn komen, hebben soms nog hun Latijnse meervoudsuitgang.
museum - musea
Slide 18 - Diapositive
Regel 8
Sommige woorden hebben alleen een enkelvoud of alleen een meervoud.
rommel, vee, zand
hersenen, inkomsten, omstreken
Slide 19 - Diapositive
Welke meervoudsvorm is fout?
A
dommerikken
B
luiwammesen
C
haviken
D
potten
Slide 20 - Quiz
Welke meervoudsvorm is fout?
A
baby's
B
radio's
C
douche's
D
sprays
Slide 21 - Quiz
Welke meervoudsvorm is fout?
A
knieën
B
allergiën
C
oliën
D
bacteriën
Slide 22 - Quiz
Meervouds-n bij verwijzingen
Slide 23 - Diapositive
Meervouds-n bij verwijzingen
alle/ allen - beide/ beiden - sommige/ sommigen - andere/ anderen
ZONDER -n als:
- er een ZN achter staat
- persoon waarnaar wordt verwezen staat in zelfde zin
- verwijst niet naar personen ( zelfstandig gebruikt)
Slide 24 - Diapositive
Je moet beide/beiden handen aan het stuur houden.
A
beide
B
beiden
Slide 25 - Quiz
Er komen andere/anderen mensen bij ons wonen.
A
andere
B
anderen
Slide 26 - Quiz
Hij had dertig fouten. Vele/Velen waren ontstaan door slordigheid.
A
Vele
B
Velen
Slide 27 - Quiz
Er komen andere/anderen naast ons wonen.
A
andere
B
anderen
Slide 28 - Quiz
Doelen
1. Ik kan het meervoud van een zelfstandig naamwoord vormen.
2. Ik weet wanneer ik een -n schrijf achter woorden als alle(n), beide(n) en sommige(n).
Slide 29 - Diapositive
Huiswerk
Maken Spelling (H3)
Opdracht 1 + 2.1 + 4
Over Taal (H3)
Opdracht 1
Slide 30 - Diapositive
Wat is het meervoud van medicus?
Slide 31 - Question ouverte
Wat is het meervoud van havik?
Slide 32 - Question ouverte
Wat is het meervoud van zand?
Slide 33 - Question ouverte
Vorige les
Meervoud van zelfstandige naamwoorden
Meervouds-n bij verwijzingen
Slide 34 - Diapositive
Varianten van het Nederlands
Over Taal (H3)
Slide 35 - Diapositive
Doelen
1. Ik kan tweelingfouten herkennen.
2. Ik ken de voor- en nadelen van opvulwoorden.
3. Ik ken verschillende taalvarianten.
Slide 36 - Diapositive
Tweelingfout
Slide 37 - Carte mentale
Tweelingfout
Twee woorden die in vorm of betekenis op elkaar lijken. Gebruik je het verkeerde woord? -> Tweelingfout
blz. 145
Tweelingfout 10!!!
Slide 38 - Diapositive
Dat boek is van mij. Het is ... boek.
Slide 39 - Question ouverte
Wat is wollig taalgebruik?
Slide 40 - Question ouverte
Slide 41 - Diapositive
Taalvariatie
Standaardtaal
Dialect
Regiodialect
Groepstaal
Slide 42 - Diapositive
Noem een voorbeeld van een groepstaal.
Slide 43 - Question ouverte
Wij geven het kopje koffie aan hen/hun.
A
hen
B
hun
Slide 44 - Quiz
Het is hen/hun auto die fout staat geparkeerd.
A
hen
B
hun
Slide 45 - Quiz
Wij gaan vrijdag schaatsten mits/tenzij het heeft gesneeuwd.