Benoem de zinsdeel persoonsvorm (pv) en onderwerp(ow)
Gisteren gaf ik mijn moeder een mooie bos bloemen.In de andere zinnen blijft het zinsdeel hetzelfde heten.
1. Ik gaf mijn moeder een mooie bos bloemen gisteren.
2. Gaf ik gisteren mijn moeder een mooie bos bloemen?
3. Een mooie bos bloemen gaf ik mijn moeder gisteren.