havo/vwo Grammatica zinsdelen blok 1 -2 -3 Op niveau

Goedemorgen
1 / 49
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolmavo, havo, vwoLeerjaar 1

Cette leçon contient 49 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Goedemorgen

Slide 1 - Diapositive

Grammatica zinsdelen


onderwerp


Slide 2 - Diapositive

Grammatica

Slide 3 - Diapositive

Wat leren we?
  • zinsdelen
  • persoonsvorm
  • onderwerp
  • werkwoordelijk gezegde
  • Lijdend voorwerp
  • Meewerkend voorwerp

Slide 4 - Diapositive

Zinsdelen
  • Een zin bestaat uit zinsdelen.
  • Een zinsdeel kan bestaan uit één woord, maar ook uit een paar woorden die bij elkaar horen.
  • De woorden in een zinsdeel kunnen niet uit elkaar gehaald worden.

Slide 5 - Diapositive

Redekundig ontleden
Je knipt de zin in stukjes= zinsdelen.
Deze zinsdelen benoem je. Dat is redekundig ontleden.

Je begint altijd met de persoonsvorm (pv).
       Deze helpt je om andere zinsdelen te vinden.

Slide 6 - Diapositive

Zinsdelen
Het onderwerp [ow] en de persoonsvorm [pv] zijn zinsdelen.

Jan | heeft | vorige week | een film | gekeken.
ow  |   pv    | vorige week | een film | gekeken.

Het werkwoordelijk gezegde [wg] is ook een zinsdeel.

Slide 7 - Diapositive

Verdeel in zinsdelen. Zet streepjes achter elk zinsdeel 
  • Gisteren gaf ik mijn moeder een mooie bos bloemen.
  • Je kan deze zin nog op 3 manieren opschrijven.
  • 1. Ik gaf mijn moeder een mooie bos bloemen gisteren.
  • 2. Gaf ik gisteren mijn moeder een mooie bos bloemen?
  • 3. Een mooie bos bloemen gaf ik mijn moeder gisteren.

Slide 8 - Diapositive

Verdeel de zin in zinsdelen. Hoeveel zinsdelen heeft deze zin?
Renzo schrijft graag elke dag een gedicht voor Nina.
A
3
B
5
C
4
D
6

Slide 9 - Quiz

De persoonsvorm vind je door:
  • De zin vragend te maken.
    Het eerste woord is de persoonsvorm.
  • Ik zit in de les Nederlands.
  • Zit ik in de les Nederlands?
  • De zin in een andere tijd te zetten. 
  • Het werkwoord dat verandert, is de persoonsvorm.
  • Ik zat in de les Nederlands
  • De zin in het meervoud te zetten. Het werkwoord dat verandert, is de persoonsvorm.
  • Wij zaten in de les Nederlands

Slide 10 - Diapositive

Benoem de zinsdeel persoonsvorm (pv) en onderwerp(ow)
Gisteren gaf ik mijn moeder een mooie bos bloemen.
In de andere zinnen blijft het zinsdeel hetzelfde heten.
1. Ik gaf mijn moeder een mooie bos bloemen gisteren.
2. Gaf ik gisteren mijn moeder een mooie bos bloemen?
3. Een mooie bos bloemen gaf ik mijn moeder gisteren.

Slide 11 - Diapositive

De persoonsvorm is altijd....
A
een persoon
B
een werkwoord

Slide 12 - Quiz

Hoe vind je de persoonsvorm in de zin?
(er zijn meerdere antwoorden goed!)
A
Maak van enkelvoud meervoud of andersom, het werkwoord dat verandert = persoonsvorm
B
Maak van enkelvoud meervoud of andersom, het woord dat verandert = persoonsvorm
C
Maak van tegenwoordige tijd verleden tijd of andersom. Het werkwoord dat verandert = persoonsvorm
D
Maak de zin vragend. Het eerste woord in de vraagzin = persoonsvorm

Slide 13 - Quiz

Hoe vaak kijk jij naar Netflix?
Wat is de persoonsvorm?

Slide 14 - Question ouverte

Mijn ouders zouden graag willen dat de scholen weer opengaan.
Wat is de persoonsvorm?

Slide 15 - Question ouverte

Wat is het werkwoordelijk gezegde? En hoe vind ik het werkwoordelijk gezegde?

Slide 16 - Question ouverte

In elke zin zitten werkwoorden
Eén van die werkwoorden is de persoonsvorm.
Een persoonsvorm is een werkwoord
Elke zin heeft een persoonsvorm

Slide 17 - Diapositive

Het onderwerp (ow) :

- geeft aan wie of wat iets doet in de zin.
- is een mens, dier, ding, plant of eigennaam of het verwijst naar een mens, dier, ding, plant of eigennaam.
- heeft ALTIJD hetzelfde getal als de persoonsvorm. Ze staan dus allebei in het enkelvoud OF allebei in het meervoud. 
- begint nooit met een voorzetsel.

Slide 18 - Diapositive

Hoe vind je het onderwerp (ow) ?

1. Verander de persoonsvorm van getal. (van enkelvoud maak je dus meervoud of andersom)
Het woord dat mee moet veranderen, is het onderwerp

2. Stel de vraag wie of wat + persoonsvorm?
Het antwoord op deze vraag is het onderwerp

Slide 19 - Diapositive

de vervelende docenten
Kan dit het onderwerp van een zin zijn?
A
ja
B
nee

Slide 20 - Quiz

de machines
Kan dit het onderwerp van een zin zijn?
A
ja
B
nee

Slide 21 - Quiz

wie
Kan dit het onderwerp van een zin zijn?
A
ja
B
nee

Slide 22 - Quiz

Wat is het onderwerp?
Na school gingen de leerlingen naar huis.

Slide 23 - Question ouverte

Wat is het onderwerp?
Gelukkig ruimde Sjoerd zijn spullen meteen op.

Slide 24 - Question ouverte

Wat is het onderwerp?
Welk deel van de stad werd door de orkaan verwoest?

Slide 25 - Question ouverte

persoonsvorm (pv)
onderwerp (ow)
eet
Piet
vallen
de stoel
de hond
sliep
de rozen
bloeide

Slide 26 - Question de remorquage

 Werkwoordelijk gezegde
  • Het werkwoordelijk gezegde is een zinsdeel.
  • Het werkwoordelijk gezegde = alle werkwoorden in de zin.
  • De persoonsvorm is onderdeel van het werkwoordelijk gezegde.
  • Het werkwoordelijk gezegde zegt wat het onderwerp ‘doet’ of ‘overkomt’.
  • Let op: het woordje te voor een heel werkwoord hoort ook bij het werkwoordelijk gezegde!
Ik heb veel te doen.
werkwoordelijk gezegde: heb te doen


Slide 27 - Diapositive

Werkwoordelijk gezegde (wg)


Het werkwoordelijk gezegde zijn alle werkwoorden in een zin. 


Werkwoordelijk gezegde (wg)

Slide 28 - Diapositive

Slide 29 - Vidéo

Wat is het werkwoordelijk gezegde?
A
De persoonsvorm en de andere werkwoorden uit de zin.
B
Een werkwoordelijke uitdrukking
C
Een spreekwoord
D
Alle werkwoorden uit de zin, behalve de persoonsvorm.

Slide 30 - Quiz

Bij een werkwoordelijk gezegde
A
is iemand iets.
B
doet iemand iets.
C
wordt iemand iets.

Slide 31 - Quiz

Lijdend voorwerp (lv)
Het lijdend voorwerp is een nieuw zinsdeel. 

Bij het lijdend voorwerp 'overkomt iemand' of 'ondergaat een onderwerp' iets. 

Lijdend voorwerp (lv)

Slide 32 - Diapositive

Lijdend voorwerp
Het lijdend voorwerp vind je door te vragen: 
WIE (OF WAT) + WERKWOORDELIJK GEZEGDE + ONDERWERP

Let op: 
  • niet elke zin heeft een lijdend voorwerp: geen goed antwoord op de vraag? Geen lijdend voorwerp!
  • Lijdend voorwerp begint nooit met een voorzetsel!
Het lijdend voorwerp
Het lijdend voorwerp is de persoon die iets overkomt in de zin.

Slide 33 - Diapositive

Hoe vind je het lijdend voorwerp? 
wie/wat + wwg + onderwerp = lijdend voorwerp. 
Wie of wat
+
wwg
+
lijdend voorwerp
onderwerp
=

Slide 34 - Diapositive

Wat is in deze zin het lijdend voorwerp
Gisteren gaf ik mijn moeder een mooie bos bloemen.

Slide 35 - Diapositive

Wat is het lijdend voorwerp?

De klas leert het lijdend voorwerp vinden.
A
De klas
B
leert
C
het lijdend voorwerp
D
vinden

Slide 36 - Quiz

Wat is het lijdend voorwerp?
altijd 
Het lijdend voorwerp

Waar
zet
jij 
jouw racefiets
neer?

Slide 37 - Question de remorquage

Wat is het lijdend voorwerp. Stel jezelf de goede vraag!
De kinderen geven oma bloemen.

Slide 38 - Carte mentale

Wat is het lijdend voorwerp?
gekeken.
Het lijdend voorwerp
We 
hebben
vanavond
een serie 

Slide 39 - Question de remorquage

Toetsvraag: Sleep het juiste zinsdeel naar de juiste vraag.
wie/wat + gezegde + onderwerp = lijdend voorwerp
Wat is het gezegde?
Wat is het onderwerp?
Wat is het lijdend voorwerp?
Ik 
krijg
een supergaaf cadeau.

Slide 40 - Question de remorquage

Meewerkend voorwerp

Slide 41 - Diapositive

Wat is het meewerkend voorwerp?


Een meewerkend voorwerp is degene die iets ontvangt, verneemt of van wie iets wordt afgenomen.
In een zin kan maar één meewerkend voorwerp staan.
niet in iedere zin zit een meewerkend voorwerp.

Slide 42 - Diapositive

Meewerkend voorwerp
onderwerp
meewerkend voorwerp
lijdend voorwerp

Slide 43 - Diapositive

Meewerkend voorwerp met voor
Soms begint het meewerkend voorwerp met voor. Dan is het onderwerp meestal iemand die iets voor een ander doet. Die ander is dan het meewerkend voorwerp.

Het meewerkend voorwerp is het antwoord op de vraag: Voor wie + gezegde + onderwerp + lijdend voorwerp.

Slide 44 - Diapositive

het meewerkend voorwerp
Aan wie of voor wie + gezegde + onderwerp + lijdend voorwerp = meewerkend voorwerp

Slide 45 - Diapositive

Wel of geen meewerkend voorwerp
  • een meewerkend voorwerp kan met het voorzetsel aan beginnen, maar dat hoeft niet.
  • Niet alle zinsdelen die met aan beginnen, zijn meewerkend voorwerp.

Slide 46 - Diapositive

Wat is in deze zin het meewerkend voorwerp
Gisteren gaf ik mijn moeder een mooie bos bloemen.

Slide 47 - Diapositive

Oefenen met cambiumnet


https://www.cambiumned.nl/oefenen/grammatica/zinsdelen/

Video: Totale uitleg: Zinsontleding
https://www.youtube.com/watch?v=MbcMTBXNpbY

Slide 48 - Diapositive

Ik kan de zinsdelen benoemen
😒🙁😐🙂😃

Slide 49 - Sondage