15 november

• NT2
• Middelbare school
• vmbo lwoo, b
• Leerjaar 1,2

15 november

Lezen

Ik ben in huis en ik zie......

Vertel over je eigen huis.

Hoe ziet je huis (waar je vroeger woonde) eruit?

Hoeveel kamers heeft het huis?

Hoeveel bedden staan er in het huis?

Welke meubels hebben/hadden jullie?

werkwoorden

verleden tijd

(onvoltooid) verleden tijd

VERLEDEN TIJD

VERLEDEN TIJD

Ik (fietsen) gisteren naar de stad.

1. fietsde
2. fietste
3. fieste
4. fietse

Kadir (bellen) vorige week naar zijn oma.

1. belde
2. belte
3. bolt
4. bellede

Vorige vakantie (fietsen) wij naar de Elbe. (verleden tijd)

Janus en Rachid (werken) vorige jaar allebei bij de Aldi.

werkwoorden-->verleden tijd 

Sterke werkwoorden in de verleden tijd

lopen: ik loop - ik liep

fluiten: ik fluit - ik floot

snijden: ik snijd, ik sneed

Sterke werkwoorden

Het werkwoord verandert in de verleden tijd sterk van klank. 

loop --> liep

Koop --> kocht

denken --> dachten

bewegen --> bewogen

zijn --> waren

Zwakke werkwoorden

Het werkwoord verandert in de verleden tijd zwak van klank. Je kijkt naar de stam en voegt  een TE(N) of DE(N) bij.

hoop --> hoopte

maken --> maakten

voelen --> voelden

lopen - liep - gelopen

Ik loop --> ik liep

jij loopt --> jij liep

zij loopt --> zij liep

hij loopt --> hij liep

u loopt --> u liep

wij / jullie / zij lopen --> wij / jullie / zij liepen

Ik ben naar de winkel gelopen.

Kopen - kocht -gekocht

Ik koop --> ik kocht

wij kopen --> wij kochten

Ik heb een brood gekocht.

denken - dacht - gedacht

Ik denk --> ik dacht

jij denkt --> jij dacht

wij denken --> wij dachten

Ik heb dit altijd gedacht.

Ik (lopen v.t.).... naar Kampen.

1. loopte
2. loop
3. liep
4. liepte

Gisteren (kopen)..... hij drie appels en twee peren.

1. koopte
2. kocht
3. koopt
4. gekocht

Vorig jaar (denken v.t.) ..... wij te verhuizen.

1. denkten
2. denkte
3. dachten
4. dachtten

Zij (denken v.t.) ... de hele dag aan haar oma.

Gisteren .... (lopen v.t.) hij naar school, vandaag ging hij met de fiets.

Ik (kopen v.t.) ... kleren voor mijn dochter.

het lichaam spreeklessen

speedflow

Zeg de woorden die je ziet,

zo snel als je kan!

Zeg zo snel als je kan....

Zeg zo snel als je kan...

Zeg zo snel als je kan...

Zeg zo snel als je kan...

Zeg zo snel als je kan...

Zeg zo snel als je kan...

Zeg zo snel als je kan...

Nog een laatste keer....

Pim Pam Pet

Noem zoveel mogelijk woorden van het lichaam met de letter die komt.

 Opdrachten:

Voer de opdracht uit!

Nu jij!

Elke leerling noemt een opdracht die de andere leerlingen moeten uitvoeren!

Opdracht tekenen

Pak je potlood en het papier.

De docent zegt wat je moet tekenen. Luister goed!

Gesprekken voeren.

buikpijn

overgeven

hoofdpijn

hoofdpijn

rug

pillen

pillen

sterkte

Wat zijn de goede antwoorden?

hoofdpijn

pijn in mijn nek

hoofdpijn

koorts

keel

keel

pillen

pillen

Schrijf het antwoord op. 

Maak een hele zin. 

Wat zijn de goede antwoorden?

Wat moet er op de groene plek staan?

Wat vond je van de les?
wat was nog wat moeilijk?