BSR 4/11 2(a)ha Formuleren §1

• Nederlands
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 2

Start met de herhaling van leerjaar 1 in

het online boek (cursus 6, paragraaf 1).
Klaar? 

• Log alvast in op LessonUp.
• Start met paragraaf 2 in je boek.
   

§1 Herhaling leerjaar 1
§2 Variatie in woordgebruik

Startopdracht:

• Je hebt de herhaling van leerjaar 1 (Formuleren) gemaakt.
• Je weet wanneer je komma's schrijft.
  
• Je kunt verwijswoorden correct gebruiken (hun/hun, die/dat, deze/dit).

Lesdoelen

Planning deze week: 

Maandag 4 november	dinsdag 5 november	donderdag 7 november
Formuleren §1: Herhaling leerjaar 1 afmaken	Formuleren §2: Variatie in woordgebruik Leesboek: Bedrijf 3, scène 1.	Formuleren §3: Variatie in zinsopbouw Leesboek: Bedrijf 3, scène 2.

In deze les gaan we:

1. Formuleren van leerjaar 1 herhalen.
2. De digitale opdrachten maken.
3. Starten met paragraaf 2:
Variatie in woordgebruik.

4. Keuzes maken voor deze module.
5.  Afronden en vooruitblikken.

Waar ben je dankbaar voor?

Startopdracht bespreken:

Je hebt een aantal onderdelen van Formuleren leerjaar 1 herhaald. Check in de komende vragen of je dit nog goed weet.

riënteren

Iets onder woorden brengen 

Iets uitdrukken in woorden

Daar horen in het Nederlands een aantal regeltjes en trucjes bij. Die behandelen we bij het onderdeel Formuleren.

Formuleren 

=

1. Zinnen correct begrenzen

Volledige, correcte zinnen bevatten leestekens. Deze kun je zien als een soort grenzen in een tekst, waardoor de tekst leesbaar wordt.

• Een zin begint met een hoofdletter en eindigt met een leesteken (.!?)
• Tussen twee persoonsvormen komt een komma. Toen ik van mijn fiets viel, ging mijn knie open. 

Welk leesteken hoort op de lege plek?
Omdat Max en Mila dezelfde dingen leuk vinden ... gaan zij veel met elkaar om.

1. Een punt.
2. Een uitroepteken!
3. Een dubbele punt:
4. Een komma,

2. Verwijzen naar
de- of het-woorden

• Mannelijke en vrouwelijke woorden hebben 'de' als lidwoord. De tafel, de tuin, de lucht etc. Naar 'de-woorden' verwijs je met die en deze. Die tafel, deze tuin, die lucht.

• Onzijdige woorden hebben 'het' als lidwoord: het huis, het flesje, het water etc. Naar 'het-woorden' verwijs je met dit en dat. Dat huis, dit flesje, dat water.

Welk verwijswoord hoort op de lege plek?
Er is een wet aangenomen ... de verkoop van drones aan banden legt.

1. deze
2. die
3. dit
4. dat

Welk verwijswoord hoort op de lege plek?
De ambulancechauffeur ... ik geholpen ben, is vandaag 50 jaar geworden.

1. waardoor
2. die mij
3. door wie
4. met wie

3. Verbanden
tussen zinnen

• Een duidelijke tekst bestaat uit zinnen die met elkaar verbonden zijn. Je kunt verbanden leggen door middel van signaalwoorden. 

Na het festival ging Dennis snel naar huis, ... hij moest de volgende dag vroeg op.

1. want (reden)
2. omdat (oorzaak)
3. daardoor (gevolg)
4. zodat (reden)

Ik heb op de vrijmarkt veel spullen verkocht; ... heb ik nu meer ruimte in mijn kasten.

1. zodat (reden)
2. daarna (chronologie)
3. daardoor (gevolg)
4. waardoor (gevolg)

Shania heeft meestal geen zin om te gaan zwemmen, ... het echt heel erg warm is.

1. zodat (reden)
2. tenzij (voorwaarde)
3. maar (tegenstelling)
4. waardoor (gevolg)

4. Trappen van vergelijking

• Stellende trap
  
• Vergrotende trap
  
• Overtreffende trap
  

• 'Als mij' of 'dan ik'?
  
• 'Als' na stellende trap
  
• 'Dan' na vergrotende trap

5. Lastige verwijswoorden

• Hen/hun?
  
• Hen als lijdend voorwerp en na een voorzetsel.
  
• Hun als meewerkend voorwerp zonder voorzetsel.
  
• Dat/wat (dat, datgene, alles, iets, niets, het enige, overtreffende trap, hele zin)
  
• Waar+vz (dieren en dingen) > De kaart waarop ...
  vz+wie (mensen) -> De zus van wie...

itvoeren

Wat?	Cursus 6 Formuleren §1 afmaken.
Hoe?	In het online boek, zelfstandig.
Hulp?	4 B's, LessonUp, oogje ->
Tijd?	Timer.
Uit-komst	Je hebt de lesstof over Formuleren van leerjaar 1 herhaald.
Klaar?	Verder in ons leesboek of zelf-standig starten met Formuleren paragraaf 2 (blz. 236-237).

Meer uitleg?

• Je hebt de herhaling van leerjaar 1 (Formuleren) gemaakt.
• Je weet wanneer je komma's schrijft.
  
• Je kunt verwijswoorden correct gebruiken (hun/hun, die/dat, deze/dit).

Lesdoelen

Terugkomen op de lesdoelen! 
- Beantwoord de aankomende           vragen in LessonUp. 

valueren

Marius kwam weer eens met een sterk verhaal, maar (...) klasgenoten vonden (...) erg onwaarschijnlijk.

1. haar, hem
2. zijn, hem
3. haar, het
4. zijn, het

Naar het-woorden (gebouw, huis, stadje, gebied) verwijs je met dat, dit, het en zijn.

1. waar
2. niet waar

Wanneer schrijf je in het Nederlands een komma?

Terugkijken:
- Heb je alle leerdoelen behaald tijdens deze les?

- Wat is je gevoel over het onderdeel Formuleren?

- Wat kun je de volgende les nog doen om beter te worden?

eflecteren

Heb je alle leerdoelen behaald tijdens deze les?

1. ja, allemaal
2. niet allemaal, wel een aantal
3. nee

Wat is je gevoel over het onderdeel Formuleren?

010

Wat kun je de volgende les doen om beter te worden in formuleren?

Neem deel onze LessonUp klas

Wat kun je hier vinden?

• LessonUps
• Video's
• Handige websites 

Klassencode
u2ha: pwsot
u2ha: byxfa