Werkwoordvormen

1 / 13
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsBasisschoolGroep 6

Cette leçon contient 13 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive

Werkwoordsvormen
Infinitief - Hele Werkwoord
Persoonsvorm
Voltooid deelwoord

Slide 2 - Diapositive

Het werkwoord (ww)
Een werkwoord is een woordsoort.
De afkorting van werkwoord is ww.

In een zin staat ten minste één werkwoord.
Er zijn ook zinnen met meer dan één werkwoord.

Een werkwoord zegt 
- wat iets of iemand doet
- wat iets of iemand overkomt
wat er is gebeurd.


Voorbeelden:
lopen             zijn
fietsen           leren
rennen          eten
koken            voetballen

Slide 3 - Diapositive

Het hele werkwoord
Wat is het hele werkwoord van zit?

Wat is het hele werkwoord van drinkt?

Wat is het hele werkwoord van gaap?

Slide 4 - Diapositive

Persoonsvorm
  • Als je de zin in een andere tijd zet, verandert de persoonsvorm.
  • Als je de zin van enkelvoud naar meervoud verandert of andersom, verandert de persoonsvorm.
  • Als je de zin vragend maakt, komt de persoonsvorm op de eerste plaats. LET OP! woorden als waarom, wie, wat, hoe, waar, hoeveel, wanneer zijn NOOIT persoonsvorm.

Slide 5 - Diapositive

Wat is de persoonsvorm in de zin:
Marianne weet wat de persoonsvorm is.
A
Marianne
B
weet
C
persoonsvorm
D
Is

Slide 6 - Quiz

Ik wil weten of hij dat belooft.

Wat is de persoonsvorm / wat zijn de persoonsvormen in deze zin?

A
wil
B
wil, belooft
C
belooft
D
wil, weten

Slide 7 - Quiz

De kinderen vinden de persoonsvorm in deze zin.
De persoonsvorm is:
A
Kinderen
B
Vinden
C
Persoonsvorm
D
Deze

Slide 8 - Quiz

Voltooid deelwoord
- Het voltooid deelwoord is een werkwoordsvorm.
- Het voltooid deelwoord geeft aan dat iets is afgelopen 
   (voltooid).
- Het voltooid deelwoord is  niet de persoonsvorm. 
- In een zin met een voltooid deelwoord staat altijd een vorm 
   van hebben, worden of zijn.
- Het voltooid deelwoord begint vaak met ge-, be- of ver-.

Slide 9 - Diapositive

Slide 10 - Diapositive

Wat is het voltooid deelwoord?
A
heeft
B
gekocht

Slide 11 - Quiz

Voltooid deelwoord
Zij heeft het aan mij .....
A
beloofd
B
belooft
C
beloven

Slide 12 - Quiz

Wat is het voltooid deelwoord?

Het vliegtuig is ...
A
landen
B
geland
C
gelant
D
gelande

Slide 13 - Quiz