04 week_Werkwoordvormen pv tt / pv vt

• Nederlands
• Basisschool
• Groep 6

Omschrijf in je eigen woorden wat een werkwoord is.

Het werkwoord (ww)

Een werkwoord is een woordsoort.

De afkorting van werkwoord is ww.

In een zin staat ten minste één werkwoord.

Er zijn ook zinnen met meer dan één werkwoord.

Een werkwoord zegt 

- wat iets of iemand doet

- wat iets of iemand overkomt

- wat er is gebeurd.

Voorbeelden:

lopen             zijn

fietsen           leren

rennen          eten

koken            voetballen

Werkwoordsvormen

1. Infinitief - hele Werkwoord
2. Persoonsvorm tt / persoonsvorm vt
3. Voltooid deelwoord

Het hele werkwoord

Wat is het hele werkwoord van zit?

Wat is het hele werkwoord van drinkt?

Wat is het hele werkwoord van gaap?

Persoonsvorm

• Als je de zin in een andere tijd zet, verandert de persoonsvorm.
• Als je de zin van enkelvoud naar meervoud verandert of andersom, verandert de persoonsvorm.
• Als je de zin vragend maakt, komt de persoonsvorm op de eerste plaats. LET OP! woorden als waarom, wie, wat, hoe, waar, hoeveel, wanneer zijn NOOIT persoonsvorm.

Wat is de persoonsvorm in de zin:
Marianne weet wat de naam van de kat is.

1. Marianne
2. weet
3. kat
4. wat

Ik wil weten of hij dat belooft.

Wat is de persoonsvorm / wat zijn de persoonsvormen in deze zin?

1. wil
2. wil, belooft
3. belooft
4. wil, weten

De kinderen vinden de schat op de zolder.
De persoonsvorm is:

1. kinderen
2. vinden
3. schat
4. deze

Persoonsvorm tt

Hij .... over de nieuwe brug?

1. loopt
2. loopdt
3. loopd

Zij .... de nieuwe voorzitter van de gemeente.

1. word
2. wort
3. wordt

Ik .... van aardbeien.

1. houd
2. houdt
3. hou
4. hout

Persoonsvorm vt

Klankveranderende werkwoorden:

- lopen: ik liep / hij liep / wij liepen

- slapen: ik sliep / hij sliep / wij sliepen

Klankvaste werkwoorden:

- werken: ik werkte / hij werkte / wij werkten

- spelen: ik speelde / hij speelde / wij speelden

- overnachten: ik overnachtte / hij overnachtte / wij overnachtten

HET KOFSCHIP 

- ten / -tten / -den / -dden?

Kennen we de regel nog?

Gisteren ... (reizen) ik naar huis vanuit Ibiza.

1. reisde
2. reisdde
3. reiste
4. reisten

Tijdens WW II ... (ontploffen) er veel bommen.

1. ontploften
2. ontplofte
3. ontploftten
4. ontplofften

Mijn overleden opa en oma.... (denken) altijd veel terug aan vroeger

1. dachten
2. denkten
3. dachtten

Vorige jaar ... (sporten) wij dagelijks.

1. sporten
2. sportten

Vorige week ... (raden) hij het getal nog goed.

1. raade
2. raadde

Voltooid deelwoord

Dit word vervolgd

Dit wordt vervolgd

Dit word vervolgt

Dit wordt vervolgt