onreg ww, ww-er en kort pc

onreg ww en pcv (hethaling
1 / 41
suivant
Slide 1: Diapositive
FransMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

Cette leçon contient 41 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

onreg ww en pcv (hethaling

Slide 1 - Diapositive

Is het werkwoord regelmatig of onregelmatig??

Sleep de werkwoorden naar de juiste categorie
Regelmatig
Onregelmatig
être
adorer
avoir
écouter
chanter
aimer
aller 
faire
parler

Slide 2 - Question de remorquage

faire 
  • MAKEN, DOEN                      je fais une pizza, je fais la vaiselle

Slide 3 - Diapositive

faire 
  • MAKEN, DOEN                      je fais une pizza, je fais la vaiselle

  • combi met activiteit        faire du cheval, faire du shopping


Slide 4 - Diapositive

faire 
  • MAKEN, DOEN                      je fais une pizza, je fais la vaiselle

  • combi met activiteit         faire du cheval, faire du shopping

  • het weer                                 il fait chaud, il fait froid, il fait beau

Slide 5 - Diapositive

Faire = doen/maken
Je fais                  Ik doe/maak
Tu fais                  Jij doet/maakt
Il fait                     Hij doet/maakt
Elle fait                Zij doet/maakt
Nous faisons    Wij doen/maken
Vous faites        Jullie doen/maken - U doet/maakt
Ils font                 Zij (m) doen/maken
Elles font           Zij (v) doen/maken

Slide 6 - Diapositive

Niet alleen: faire + sport
Als je faire + sport gebruikt, dan komt daar nog iets tussen.
-> du, de la of de l' 

Als de sport mannelijk is gebruik je DU
Als de sport vrouwelijk is gebruik je DE LA
Als de sport met een klinker begint gebruik je DE L'

Slide 7 - Diapositive

Het regelmatige werkwoord op -er

Slide 8 - Diapositive

Vertaal:
(danser) hij danst

Slide 9 - Question ouverte

Vertaal:
(donner) jullie geven

Slide 10 - Question ouverte

Vertaal:
(habiter) Jij woont

Slide 11 - Question ouverte

Vertaal:
(chanter) Zij zingt

Slide 12 - Question ouverte

Vertaal:
(regarder) Ik kijk

Slide 13 - Question ouverte

Vertaal: (parler) Zij praten
A
Elle parle
B
Elles parlent
C
Nous parlons
D
Ils parlont

Slide 14 - Quiz

jullie maken / doen
A
vous faisons
B
vous font
C
vous faitez
D
vous faites

Slide 15 - Quiz

jij doet
A
tu faites
B
tu fais
C
tu faire
D
tu font

Slide 16 - Quiz

u maakt / doet
A
vous faisons
B
vous font
C
vous fait
D
vous faites

Slide 17 - Quiz

vous faites
je fais
il fait
ils font
on fait
tu fais
men doet/maakt
Léa en Marc doen/maken
ik doe/maak
jullie doen/maken
jij doet/maakt
hij doet/maakt

Slide 18 - Question de remorquage

jij doet/maakt

Slide 19 - Question ouverte

u doet/maakt

Slide 20 - Question ouverte

Combineer blauw met rood
fais
fait
font
faisons
faites
je
ils
nous
vous
il

Slide 21 - Question de remorquage

aller




Sleep de juiste vorm van aller naar het bijbehorende persoonlijk voornaamwoord
il/elle
nous
vous
ils/elles
tu
je
allons
vont
vais
allez
vas
va

Slide 22 - Question de remorquage

tu (aller)

Slide 23 - Question ouverte

nous (aller)

Slide 24 - Question ouverte

Marie (aller)

Slide 25 - Question ouverte

mes parents (aller)

Slide 26 - Question ouverte

je (aller)

Slide 27 - Question ouverte

Combineer de vertaling met elkaar
we hebben
we gaan
we zijn
we doen/maken
On va
On est
On a
On fait

Slide 28 - Question de remorquage

Geef aan in hoeverre je de werkwoorden beheerst
010

Slide 29 - Sondage

Slide 30 - Diapositive

uit hoeveel delen bestaat de PC?
A
1
B
3
C
2
D
4

Slide 31 - Quiz

hoe stel je de Passé Composé samen?

Slide 32 - Question ouverte

hoe maak je een voltooid deelwoord van een regelmatig werkwoord op -er?

Slide 33 - Question ouverte

Wat gebeurt er met het voltooid deelwoord wanneer je het hulpwerkwoord etre gebruikt?

Slide 34 - Question ouverte

Slide 35 - Diapositive

Slide 36 - Diapositive

Truus is gegaan

Slide 37 - Question ouverte

Ik ben geweest

Slide 38 - Question ouverte

Hulpww en woordvolgorde
Vouloir en pouvoir zijn vaak hulpwerkwoorden. Er hoort dus vaak nog een ander werkwoord bij. 
Ik wil een ijsje kopen.                - Je veux acheter une glace. 
Mag ik deze jurk passen?    - Je peux essayer cette robe? 

Let op! In het Frans staan alle WW bij elkaar, ook in de vraagzin.

Slide 39 - Diapositive

Zet in de juiste volgorde:
aller -aux toilettes - peux - je - ?

Slide 40 - Question ouverte

Zet in de juiste volgorde:
une pizza - nous - manger - voulons - .

Slide 41 - Question ouverte