Het werkwoord 'faire' betekent: maken of doen. Dit is een onregelmatig werkwoord. We gaan zowel de présent als de passé composé leren.
1 / 28
suivant
Slide 1: Diapositive
FransMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 1
Cette leçon contient 28 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.
Éléments de cette leçon
FAIRE
Het werkwoord 'faire' betekent: maken of doen. Dit is een onregelmatig werkwoord. We gaan zowel de présent als de passé composé leren.
Slide 1 - Diapositive
Wat weet je nog van de termen: onregelmatig werkwoord, présent, passé composé?
Slide 2 - Carte mentale
Maak een zin in het Nederlands met het werkwoord maken of doen
Slide 3 - Carte mentale
Faire = doen/maken
In de présent
Je fais Ik doe/maak
Tu fais Jij doet/maakt
Il fait Hij doet/maakt
Elle fait Zij doet/maakt
Nous faisons Wij doen/maken
Vous faites Jullie doen/maken - U doet/maakt
Ils font Zij (m) doen/maken
Elles font Zij (v) doen/maken
Slide 4 - Diapositive
Slide 5 - Vidéo
FAIRE : Combineer blauw met rood
wij doen
zij doet
jij doet
ik doe
jullie doen
zij doen
nous faisons
je fais
ils font
tu fais
elle fait
vous faites
Slide 6 - Question de remorquage
je fais du foot
elle fait des crêpes
tu fais du shopping
nous faisons du cheval
ils font un vlog
vous faites les devoirs
qu'est-ce que tu fais?
Slide 7 - Diapositive
faire
MAKEN, DOEN je fais une pizza, je fais la vaiselle
Slide 8 - Diapositive
faire
MAKEN, DOEN je fais une pizza, je fais la vaiselle
combi met activiteit faire du cheval, faire du shopping
Slide 9 - Diapositive
faire
MAKEN, DOEN je fais une pizza, je fais la vaiselle
combi met activiteit faire du cheval, faire du shopping
het weer il fait chaud, il fait froid, il fait beau
Slide 10 - Diapositive
Vul de juiste vorm van FAIRE in. Nous .....
A
font
B
faisons
C
faisez
D
fait
Slide 11 - Quiz
Vul de juiste vorm van FAIRE in. Il ....
A
Faisons
B
fais
C
fait
D
font
Slide 12 - Quiz
Vul de juiste vorm van FAIRE in. Elles ....
A
fais
B
fait
C
font
D
faites
Slide 13 - Quiz
Vul de juiste vorm van FAIRE in. Je .....
Slide 14 - Question ouverte
Vul de juiste vorm van FAIRE in. Vous .....
Slide 15 - Question ouverte
Vul de juiste vorm van FAIRE in. Elle .....
Slide 16 - Question ouverte
Faire = doen/maken
In de passé composé
avoir + fait ( gedaan/ gemaakt J'ai fait Ik heb gemaakt/gedaan Tu as fait Jij hebt gemaakt/gedaan Il/ elle/ on a fait Hij/ zij / men heeft gemaakt/gedaan Nous avons fait Wij hebben gemaakt/gedaan
Vous avez fait Jullie hebben gemaakt/gedaan
OF u heeft gemaakt/gedaan
Ils / elles ont fait Zij hebben gemaakt
Slide 17 - Diapositive
Welk hulpwerkwoord wordt er gebruikt bij de passé composé van faire?
Slide 18 - Question ouverte
Tu _______ _______ du hockey?
A
a fait
B
as fairé
C
as fait
D
ai fairé
Slide 19 - Quiz
Nous _______ _______ du football.
A
avons fait
B
as fait
C
sommes fait
D
allons fait
Slide 20 - Quiz
Vul zelf aan: J'_______ _______ de la danse.
Slide 21 - Question ouverte
Vul zelf aan: Ils ________ ________ du basket.
Slide 22 - Question ouverte
Hoe kun je dit aanpakken om te leren?
Slide 23 - Carte mentale
Les buts
We gaan ze even checken!
Slide 24 - Diapositive
Ik weet wat het werkwoord maken/doen in het Frans is