H3, Spelling, 05-03-2020

Welkom


Pak je leesboek, boek, schrift en pen erbij, dan kunnen we snel beginnen :)

1 / 46
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 1

Cette leçon contient 46 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 2 vidéos.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

Welkom


Pak je leesboek, boek, schrift en pen erbij, dan kunnen we snel beginnen :)

Slide 1 - Diapositive

Wat gaan we vandaag doen?
13.30 - 13.40 - Lezen
13.40 - 13.45 - Wat weet je nog?
13.40 - 13.50 - Opdracht 4 nakijken
13.50 - 14.00 - Dictee
14.00 - 14.15 - Samenstellingen




Slide 2 - Diapositive

Tien minuten lezen, in stilte.

Slide 3 - Diapositive

-N of geen -N?
In welke gevallen schrijf je wel -n achter sommige, enkele, beide, alle of vele?

  • Als het betrekking heeft op personen
  • Als bij alle en beide je denkbeeldig er een znw achter kan verzinnen en dit betrekking heeft op personen.  (dit geldt alleen als dat znw in de zin, of de zin ervoor wordt genoemd)

In alle andere gevallen schrijf je zonder -n. 

Slide 4 - Diapositive

-N of geen -N?
Gister hadden we dit voorbeeld:
In de pauze dronken sommigen een kopje thee.

Stel je ziet nu deze zin:
1. Mensen op kantoor hebben van 10.00 tot 10.30  pauze. In de pauze drinken sommige(n) een kopje thee.
2. Mensen op kantoor hebben van 10.00 tot 10.30 pauze. In de pauze drinken alle(n) een kopje thee. 

Schrijf je dan in zin 1 met of zonder (n) en hoe doe je dat in zin 2?

Slide 5 - Diapositive

Nakijken

Opdracht 4, werkwoordspelling

Wel een n of geen n?
Staat er een zelfstandig naamwoord achter? Ja? Geen n
Heeft het betrekking op personen? Ja ? Wel -n 
Nee? Schrijf geen n



Slide 6 - Diapositive

Dictee
Hoofdstuk 4


Slide 7 - Diapositive

Samenstellingen
Een samenstelling is het aan elkaar plakken van twee (of meer) woorden:

Telefoon + oplader = telefoonoplader
Playstation + console = Playstationconsole
Dorp + straat = dorpsstraat
Maan + schijn = maneschijn

Slide 8 - Diapositive

Wat zijn de regels bij tussenletters?
Er zijn diverse vormen van samenstellingen:
- Geen tussenletter                     telefoonhoesje - tafelpoot
- Tussenletters -en-                    bloemenwinkel - leerlingenraad
- Tussenletter -e-                         apetrots - gemeentebestuur
- Tussenletters -s-                       koningszoon - personeelschef


Belangrijk: het eerste deel van de samenstelling bepaalt de regel!


Slide 9 - Diapositive

Soms schrijven we samenstellingen verkeerd...
omdat we bij het Engels gewend zijn samenstellingen los te schrijven.

Slide 10 - Diapositive

Wat is het meervoud van seconde?
A
seconde
B
secondes
C
secondes/seconden
D
seconden

Slide 11 - Quiz

Het meervoud van kip:
A
kippen
B
kippes

Slide 12 - Quiz

Soep met kip heet:
A
kippensoep
B
kippesoep

Slide 13 - Quiz

Het meervoud van groente:
A
groentes
B
groenten
C
groentens
D
groentes/groenten

Slide 14 - Quiz

Soep met groente:
A
groentesoep
B
groentensoep

Slide 15 - Quiz

Je schrijft de tussenletter -(e)n-:

Als het eerste deel van de samenstelling een znw is dat alleen meervoud op -n of -en heeft.


rozenstruik

eendenkooi

getuigenverklaring

Slide 16 - Diapositive

Je schrijft een tussenletter -e-:

- Als het eerste deel geen meervoud heeft

rijstepap, ereplek

- Als het eerste deel alleen een meervoud op -s heeft

horlogemaker

- Als het eerste deel een meervoud op -s en -n heeft

secondewijzer


Slide 17 - Diapositive

Je schrijft een tussenletter -e-:

- Als het eerste deel een werkwoord of versterkend woord is

dronkelap, beresterk

- Als het eerste deel een uniek persoon of een unieke zaak is

zonnescherm, Koninginnedag

- Als het woord niet meer herkenbaar is als samenstelling

ellepijp, schattebout

Slide 18 - Diapositive

Je schrijft een tussenletter -e-:

- Als het eerste deel van het de samenstelling geen zelfstandig naamwoord is.

huilebalk, rodekool

Slide 19 - Diapositive

Je schrijft een tussenletter -s-:

- als je die klankt hoort


Tip: hoor je de klank niet, omdat het tweede woorddeel begint met een s-klankVerander dan het tweede woorddeel en je hoort de tussenletter duidelijker.


Station+ chef - stationsplein ......... dus stationschef

Slide 20 - Diapositive

Zelfstandig werken
Wat? Maak opdacht 3 (blz. 193)
Hoe? Je mag zachtjes overleggen. Is het te luid? Dan gaan we in stilte verder.
Tijd? Je hebt hier de rest van de les de tijd voor.
Klaar? Ga lezen in je leesboek. 


Slide 21 - Diapositive

Maar Nederlands zou Nederlands niet zijn als deze regel niet altijd op gaat...
Want... soms staat er geen zelfstandig naamwoord achter, maar kun je dit wel denkbeelding invullen omdat het ergens anders in de zin of in de zin ervoor is gebruikt. Je schrijft dan dus geen -n.

MAAR.. .alleen bij alle en beide voeg je in dit geval wel een -n toe als het betrekking op personen heeft. 

Slide 22 - Diapositive

Voorbeeld:
  • Beide(n) ministers gaven aan juist te hebben gehandeld.
  • De cadeautjes hebben alle(n) ongeveer dezelfde vorm.
  • De meisjes zijn alle(n) ongeveer even klein.
  • In de pauze dronken sommige(n) een kopje thee.
  • Tijdens de pauze dronken sommige(n) docenten een kopje thee. 
  • Enkele(n) van de bloemen zijn al uitgekomen. 
  • Enkele(n) van de leerlingen zijn in Noord-Italië geweest.

Slide 23 - Diapositive

Slide 24 - Vidéo

Stappenplan
Vind je die verbindingsmanieren nog lastig? Volg dan dit stappenplan.

1. Kijk of er een signaalwoord in de zin staat. (verbinding is door gebruik te maken van een signaalwoord).
2. Kijk of er een verwijswoord in de zin staat. (verbinding is door gebruik te maken van overgangszinnen met een verwijzing)
3. Kijk of er woorden uit de vorige alinea herhaald worden. (verbinding is door herhaling)
4. Kijk of er in de voorafgaande alinea een aankondigende zin staat (verbinding is door aankondigende zinnen)

Slide 25 - Diapositive

Alineaverbanden
Maar... een signaalwoord is niet de enige manier waarop een schrijver alinea's met elkaar kan verbinden. Er zijn vier manieren waarop het verband tussen alinea's kan worden aangegeven:

1. door het gebruik van een signaalwoord
2. door herhaling
3. door overgangszinnen met een verwijzing
4. door aankondigende zinnen

Slide 26 - Diapositive

1. door het gebruik van een signaalwoord

(deze kennen we inmiddels)

Geeft aan welk verband. 

Bijvoorbeeld: maar, ten eerste, ten tweede, verder, of daarnaast. 


Slide 27 - Diapositive

2. door herhaling

Aan het begin van een nieuwe alinea worden woorden of groepen woorden uit de vorige alinea herhaald. Dat gebeurt soms in dezelfde, maar vaak in andere woorden!



Slide 28 - Diapositive

3. door overgangszinnen met een verwijzing

Overgangszinnen staan meestal aan het begin van een alinea. In een van de zinnen staat een verwijzing naar iets wat eerder is gezegd, vaak in de vorm van verwijswoorden, zoals: die, dat, deze, hiermee, hiervan, zulke, zo'n enzovoort. 


Slide 29 - Diapositive

4. door aankondigende zinnen 

Een aankondigende zin staat meestal aan het eind van een alinea en vertelt wat je verder op in de tekst kunt verwachten. 

Bijvoorbeeld: Het onderzoek naar de oorzaak heeft een aantal opmerkelijke misstanden duidelijk gemaakt.  

Slide 30 - Diapositive

Zelfstandig werken
Wat? Maak opdracht 3 en 6 (blz. 204 en 208)
Hoe? Je mag zachtjes overleggen. Is het te luid? Dan gaan we in stilte verder.
Tijd? Je hebt tot het einde van de les om deze opdracht te maken
Klaar? Maak opdracht 7 ook (blz. 209)

(weet je niet meer precies hoe het zat? Kijk dan op blz. 38 en en 93 voor de herhaling)

Slide 31 - Diapositive

Zins- en alineaverbanden
Vaak herken je een verband door een signaalwoord. Dit signaalwoord maakt vaak ook duidelijk wat het verband is. Het signaalwoord geeft letterlijk een signaal af. Als er geen signaalwoord in de zin staat moet je goed kijken naar de inhoud.

In dit hoofdstuk leren we drie soorten verbanden.




Slide 32 - Diapositive

1. Uitspraak-opsomming
Na een uitspraak of bewerking worden verschillende dingen achter elkaar opgenoemd. Je herkent een opsommond verband aan de signaalwoorden:
ook, verder, bovendien, nog, daarnaast, niet alleen... maar ook, ten eerste, ten tweede.





Slide 33 - Diapositive

2. Uitspraak - tegenstelling
Na een uitspraak of bewerking wordt meteen het tegengestelde beweerd. Je herkent een tegenstellend verband aan de signaalwoorden: maar, daarentegen, echter, integendeel, enerzijds...anderzijds, daar staat tegenover. 




Slide 34 - Diapositive

3. Uitspraak - voorbeeld
Na een uitspraak of bewerking volgen één of meerdere voorbeelden. Je herkent een voorbeeld aan de signaalwoorden: bijvoorbeeld, als voorbeeld, zoals, zo. 




Slide 35 - Diapositive

Slide 36 - Vidéo

Slide 37 - Lien

Even oefenen
Noteer in je schrift of je te maken hebt met een enkelvoudige zin of een samengestelde zin. Daarnaast noteer je wat de bijzin is en wat de hoofdzin. En als er een voegwoord in staat of het een nevenschikkend of een onderschikkend voegwoord is. 

1. Omdat Peter zich had verslapen, kwam hij te laat op zijn werk. 
2. De leerlingen van V2S vinden de nieuwe plattegrond fantastisch omdat ze nu eindelijk ergens anders zitten. 
3. Ik koop een nieuwe fiets of ik koop een nieuwe auto.
4. Ik weet niet zeker of het morgen gaat regenen.
5. Liesbeth haat spinnen want ze heeft ooit eentje in haar bed gevonden. 



timer
7:00

Slide 38 - Diapositive

Onbepaald voornaamwoord
(iets, niets, niemand, iemand, alles, men, elke, iedereen, (wat=iets)

Verwijst vaag naar iets of iemand. Je kent geen bijzonderheden van de persoon of het ding.

Hij wil iets van mijn avontuur weten.
Die meneer vindt iedereen stom. 

Slide 39 - Diapositive

Samengevat:
- Vragend voornaamwoord: (wie, wat, welke, wat voor een) --> Meestal aan het begin van een vragende zin, soms er midden in. Maak de zin vragend door het voornaamwoord vooraan in de zin te zetten.
- Aanwijzend voornaamwoord: (die, deze, dat of dit) --> wijst iets of iemand aan. (je kan er letterlijk naar wijzen)
- Betrekkelijk voornaamwoord: (die, dat, wat en wie) --> verwijst terug naar het antecedent in de zin. 
- Onbepaald voornaamwoord (iets, niets, niemand, iemand, alles, men, elke, iedereen) --> verwijst vaag naar iets of iemand. Je kent geen bijzonderheden van de persoon of het ding. 

Slide 40 - Diapositive

Volgende les
Donderdag het 8e uur hebben we weer les.

We gaan dan het laatste onderdeel van dit hoofdstuk bespreken: telwoorden (dit is niet heel ingewikkeld gelukkig)

Uiteraard wil ik dan ook weer proberen een spelletje doen, mocht de les dus goed gaan donderdag, dan doen we het laatste kwartier een spelletje. 

Slide 41 - Diapositive

Spelletje
Waarom doen we een spelletje?

Op het vwo ligt druk altijd erg hoog om geen fouten te maken, maar juist is het van fouten waar je zo van kunt leren. Daarom heb ik deze oefening bedacht zodat we kunnen lachen om elkaars fouten en het niet als iets negatiefs of zwaars zien. 

Slide 42 - Diapositive

Spelletje
We gaan zo een kring maken. Eén persoon staat in het midden. Deze persoon noemen we de Billy. 

Ronde 1:
"Ik ben de Billy. Ik wijs zo iemand aan en zeg 'BillyBillyBob!'. Als je niet 'Bob!' zegt voordat ik uitgesproken ben, word jij de nieuwe Billy”. Eerst doen we dit nog in een langzaam tempo, maar dit wordt natuurlijk steeds sneller. 

Slide 43 - Diapositive

Spelletje
Ronde 1:
"Ik ben de Billy. Ik wijs zo iemand aan en zeg 'BillyBillyBob!'. Als je niet 'Bob!' zegt voordat ik uitgesproken ben, word jij de nieuwe Billy”. Eerst doen we dit nog in een langzaam tempo, maar dit wordt natuurlijk steeds sneller. 

Ronde 2:
"De Billy mag nu ook alleen maar "Bob" zeggen. Als je aangewezen wordt, mag je niks zeggen. Zeg je wel 'Bob' dan ben je af en word je de Billy."

Slide 44 - Diapositive

LET OP
Het naamwoordelijk gezegde bestaat altijd uit twee delen!

In de zin: Het verhaal is ongeloofwaardig geworden.

nwg: is ongeloofwaardig geworden
werkwoordelijk-deel: is geworden
naamwoordelijk-deel: ongeloofwaardig

Slide 45 - Diapositive

LET OP 
Mijn vader is naar Zuid-Afrika afgereisd. 

Heeft deze zin een werkwoordelijk of een naamwoordelijk gezegde?

  • Deze zin heeft een werkwoordelijk gezegde omdat is in deze zin een hww en geen kww. Daarnaast is afreizen niet één van de koppelwerkwoorden waardoor dit geen naamwoordelijk gezegde is. 
  • Let dus goed op het verschil tussen hulpwerkwoord, zelfstandig werkwoord en koppelwerkwoord in de zinnen. 

Slide 46 - Diapositive