Krant en Klaar - april 2021 les 1

1 / 50
suivant
Slide 1: Diapositive
NT2MBOStudiejaar 1

Cette leçon contient 50 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 120 min

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive

Slide 2 - Diapositive

Slide 3 - Diapositive

Slide 4 - Diapositive

Slide 5 - Diapositive

Woordenschat:

ordenen
controle hebben over
sturen
nadenken over

Slide 6 - Diapositive

DROMEN
Er gebeurt elke dag heel veel. Maar je denkt daar niet over na. Je vindt de meeste dingen die je hoort of ziet niet gek. Ze lijken op dingen die je al vaker hebt meegemaakt.
Je staat iedere morgen op. Je wast je. Je kleedt je aan. Je eet iets.
Je gaat naar school of naar je werk. Je komt weer thuis en ‘s avonds ga je naar bed.
Dat deed je gisteren ook. En morgen weer.

Slide 7 - Diapositive

Druk
Elke dag hoor je geluiden.
 Je hoort auto’s, vogels, stemmen.
 Je ziet huizen, mensen. Je kijkt tv.
 Je praat en je luistert, je denkt na.
 Je hersenen zijn daar druk mee.
 Ze verzamelen alles wat je doet.
 Als je gaat slapen, rust je uit.  Maar je hersenen staan niet stil.
 Die gaan alle informatie in je hoofd ordenen. Ordenen betekent op de goede plaats zetten. Je hersenen   bewaren niet alle informatie. Een deel gooien ze uit je hoofd, omdat het niet   belangrijk is. Daarom weet je nu niet meer precies, wat je op 5 maart deed. Je weet dat nog wel, als 5 maart een speciale dag voor je was.

Slide 8 - Diapositive

Wat betekent ordenen?

Slide 9 - Question ouverte


 Een gek verhaal
 Als je slaapt, droom je. Als je droomt, gebeurt er van alles in je   hoofd.
 Eigenlijk is een droom een soort verhaal van alles wat je hebt   meegemaakt. Vaak is dat een gek verhaal. Je snapt er niks van. 
 Het is een andere wereld. Er doen mensen mee, die je niet kent.   Of mensen die je al heel lang niet meer hebt gezien. Je bent op   plaatsen die anders zijn dan in het echte leven.

Slide 10 - Diapositive

Alles door elkaar
Je hebt geen controle over je droom. Je kunt een droom niet
sturen. Dat betekent dat je niet kunt zeggen waarover je wilt dromen.
Je hersenen doen wat ze willen. Ze ordenen, maar ze gooien ook
van alles door elkaar. Ze ‘spelen’ met de straat waar je woont en met de mensen die je kent. Maar ook met dingen van vroeger. Dingen die je leuk vond, dingen waar je bang van werd, dingen die je graag wilde of die je juist niet wilde.

Slide 11 - Diapositive

Wat betekent sturen in deze tekst?

Slide 12 - Question ouverte

Kleur of zwart-wit?
Als je ‘s morgens wakker wordt, weet je vaak niet, dat je hebt gedroomd. Maar je droomt altijd. Vaak weet je ook niet waarover je droomde. Je vergeet je dromen meestal snel.
Droom je in kleur? Of droom je in zwart-wit?  Onderzoekers willen dat al jaren weten. Maar ze weten het antwoord niet precies. Sommige mensen zeggen dat ze in kleur dromen. Het is de vraag of dat klopt. Want misschien bedenken ze de kleuren er later bij, als ze wakker zijn. Soms lig je in bed en denk je na over dingen. Je bent dan nog wakker. Je ziet beelden en die hebben een kleur. Je slaapt dan nog niet en je droomt dan ook nog niet.
Maar misschien denk je de volgende ochtend tòch, dat je toch droomde.


Slide 13 - Diapositive

Als een boek
Je droomt nooit in heel felle kleuren. Want felle kleuren houden je uit de slaap. Af en toe maak je dingen mee die heel bijzonder zijn. Ze maken veel indruk op je. Bijvoorbeeld een prachtig feest of een
spannend avontuur. Je droomt erover.
Misschien zie je dan opeens een felle kleur. Je wordt dan wakker. Dat komt omdat zo’n kleur werkt als een alarm.
Veel onderzoekers denken dat je droomt, zoals je een boek leest. Als je leest, bedenk je wel beelden, maar meestal zonder heldere kleuren. Die kleuren zie je alleen als er iets gebeurt dat opeens heel bijzonder is. Of als je leest dat iemand in de felle zon in een
wei vol bloemen loopt.

Slide 14 - Diapositive

Waarom droom je nooit in felle kleuren?

Slide 15 - Question ouverte

Anders
Onze hersenen maken een droom en daar begrijp je meestal niet veel van. Een droom is anders dan het echte leven.
In het gewone leven is een vriend je vriend. Je weet wie hij is en wat hij doet. In een droom kan je vriend zomaar je vijand worden en er opeens heel anders uitzien. Je vader die al lang dood is, leeft opeens weer. En een grijze deur van hout wordt een
zwarte muur van steen.

Slide 16 - Diapositive

Slide 17 - Diapositive

Begin de zin met de tijd.
Er gebeurt elke dag heel veel.

Elke dag ................................................................................................

Slide 18 - Question ouverte

Begin de zin met de tijd.
Je gaat ‘s avonds naar bed.
..............................................................................................................

Slide 19 - Question ouverte

Begin de zin met de tijd.
Je staat iedere morgen op.

Slide 20 - Question ouverte

Begin de zin met de tijd.
Je doet het morgen weer.

Slide 21 - Question ouverte

Begin de zin met de tijd.
Je hebt die mensen al heel lang niet meer gezien.

Slide 22 - Question ouverte

Begin de zin met de tijd.
Je weet de volgende ochtend niet meer dat je hebt gedroomd.

Slide 23 - Question ouverte

Begin de zin met de tijd.
Je maakt soms dingen mee, die heel bijzonder zijn.

Slide 24 - Question ouverte

Geef een antwoord op de volgende vragen.
Twee voorbeelden:
            Er gebeurt elke dag heel veel.
            Wanneer gebeurt er heel veel?
            Elke dag
            Je bent op plaatsen die anders zijn dan in het                    echte leven.
            Waar ben je?
            Op plaatsen die anders zijn dan in het echte                        leven.

Slide 25 - Diapositive

Je hersenen gaan alle informatie in je hoofd ordenen.
Wat gaan je hersenen ordenen?

Slide 26 - Question ouverte

Je hersenen ‘spelen’ met de straat waar je woont en met de mensen die je kent.
Waarmee ‘spelen’ je hersenen?

Slide 27 - Question ouverte

Vaak weet je niet waarover je droomde.
Wat weet je vaak niet?

Slide 28 - Question ouverte

Het kan zijn dat je de volgende ochtend denkt, dat je toch droomde.
Wat denk je de volgende ochtend?

Slide 29 - Question ouverte

Slide 30 - Diapositive

Slide 31 - Diapositive

woordenschat

het vaccin
inspuiten
de prik
ophef over
de trombose
het propje
het bloedplaatje

Slide 32 - Diapositive


AstraZeneca
AstraZeneca is een bedrijf dat een vaccin heeft gemaakt tegen corona. Vaccin betekent: een stof die je beschermt tegen een ziekte.
Een verpleger of de huisarts spuit die stof in je lichaam.
Er zijn meer bedrijven die zo’n vaccin hebben gemaakt. Moderna bijvoorbeeld of het Nederlandse bedrijf Janssen. Je kunt niet zelf kiezen van welk bedrijf je zo’n vaccin wilt. De regering heeft daar regels voor bedacht.

Slide 33 - Diapositive

Trombose
Een deel van de mensen krijgt een prik met het vaccin van 
Astra Zeneca. Daar is nu ophef over. Dat komt omdat sommige mensen daarna erg ziek werden. In heel Europa waren dat er 44. Daarvan stierven er 14. Deze mensen kregen trombose.
Trombose betekent dat er een klein propje in je bloed zit. Zo’n propje is ongeveer hetzelfde als een klein balletje. Het is bloed dat hard is geworden.
Door zo’n propje kan je bloedvat dicht gaan zitten. Dat is gevaarlijk, vooral als dat in je hersenen gebeurt of bij je hart. Het bloed kan dan niet meer goed stromen, waardoor je lichaam te weinig zuurstof krijgt. Daardoor bestaat de kans dat je sterft.

Slide 34 - Diapositive

Tekst

Slide 35 - Diapositive

Wat is een ander woord voor 'prik'?

Slide 36 - Question ouverte

Liever niet ...
De kans dat je erg ziek wordt door een prik van AstraZeneca is heel klein. Het is een kans van 1 op 200.000. Dat betekent dat van 200.000 mensen er (misschien) één is, die er veel last van heeft.  Het waren vooral vrouwen tussen 20 en 55 jaar die problemen hadden met dat vaccin.
De kans dat je erg ziek wordt door het virus is veel groter.
In maart vertrouwde 95% van alle mensen het vaccin van AstraZeneca. Nu is dat nog maar 42%. Vooral in een grote stad als Rotterdam willen de mensen zo’n prik liever niet. Maar in Drenthe wil bijna 90% dat vaccin nog wel. Ook vaccins van andere bedrijven  kunnen er voor zorgen dat je trombose krijgt. Maar ook dat gebeurt maar heel weinig.

Slide 37 - Diapositive

Verhalen verzinnen
De mensen bij wie dit gebeurde, hadden ook te weinig bloedplaatjes. Bloedplaatjes zorgen er voor, dat een
wondje een korstje krijgt.
Nu zijn veel mensen bang dat AstraZeneca gevaarlijk is. Maar dat is niet zo.
Toch denken ze dat een prik met dit vaccin hen ziek maakt. Er zijn ook mensen die verhalen verzinnen en anderen bang maken.

Slide 38 - Diapositive

Niet zolang je leeft
Als je een vaccin hebt gehad is de kans klein dat je corona krijgt.
Maar dat vaccin werkt niet zolang je leeft. Hoelang het wèl werkt, weten we nu nog niet precies. Misschien een half jaar, misschien een jaar of nog langer. Daarna moet je weer een nieuwe prik halen. Maar het is nu nog de vraag of zo’n nieuwe prik dan ook helpt tegen het virus. Het virus verandert steeds een beetje.
Misschien verandert het zó, dat het tegen de vaccins kan, die we nu hebben. Dan moeten we nieuwe, sterkere vaccins bedenken.

Slide 39 - Diapositive


Geef een antwoord op de volgende vragen.
Wat zegt hij?
Voorbeeld:
AstraZeneca heeft een vaccin gemaakt tegen corona.

Hij zegt dat AstraZeneca een vaccin tegen corona heeft gemaakt.

Slide 40 - Diapositive

Er zijn meer bedrijven, die zo’n vaccin hebben gemaakt.
Hij zegt dat ....................................

Slide 41 - Question ouverte

Daar is nu ophef over.
Hij zegt dat .........................

Slide 42 - Question ouverte

Door zo’n propje kan je bloedvat dicht gaan zitten.
Hij zegt dat ...........................

Slide 43 - Question ouverte

Het bloed kan dan niet meer goed stromen.
Hij zegt dat .................................

Slide 44 - Question ouverte

Slide 45 - Diapositive

‘Een vreemde snoeshaan’

Jan heeft een nieuwe buurman. Hij praat met zijn vrouw over hem. Zijn vrouw vindt die
nieuwe buurman niet zo aardig. Ze zegt: “Ik vind het een vreemde snoeshaan.”
Als je dat zegt, dan bedoel je dat je iemand raar vindt. Je vertrouwt hem niet.
Je bent er liever geen vrienden mee.

Slide 46 - Diapositive

Het woord snoeshaan is een oud woord. Het bestaat al 400 jaar. Een haan is een kip.
Een mannetje. Het woord snoes komt van het Duitse woord Schnautze en dat betekent
bek of grote mond.
Het woord Schnautzhahn
betekende vroeger kalkoen.
Met dat woord bedoelden de
mensen een grote, gekke haan met
een rare vreemde kop.

Slide 47 - Diapositive

Slide 48 - Diapositive

Een ander woord voor mond of bek is snuit. Dat woord gebruiken
we in onze taal ook nog. We zeggen wel eens dat iemand een leuke snuit heeft. We bedoelen dan, dat zo iemand knap is, mooi en leuk om te zien.
Maar we zeggen ook: ‘Dat is een vreemde snuiter’. Een vreemde snuiter is iemand die er een beetje gek uitziet of iemand die gek doet. Een vreemde snuiter is hetzelfde als een vreemde snoeshaan.
Soms vinden we iemand een rare vogel. Een vreemde snuiter, een rare snoeshaan of een vreemde vogel betekent allemaal hetzelfde: iemand die je niet vertrouwt of iemand die een beetje gek is.

Slide 49 - Diapositive

Het woord snoes is in de Nederlandse taal ook: een lieve vrouw. ‘Mijn vrouw is een snoesje.’ Ze is geen vreemde snuiter, geen rare vogel of een gekke snoeshaan.
Ze is een lieve vrouw ...

Slide 50 - Diapositive