Spelling en formuleren p1
1 / 49
La durée de la leçon est: 30 minÉléments de cette leçon
Slide 1 - Diapositive
Wat is juist geschreven?
A
5 Januari heb ik een afspraak
B
5 januari heb ik een afspraak
Slide 2 - Quiz
Wat is juist geschreven?
A
ik heb Het gouden ei gelezen
B
Ik heb Het Gouden Ei gelezen.
C
Ik heb Het gouden ei gelezen.
Slide 3 - Quiz
Wat is juist geschreven?
A
Koningsdag
B
koningsdag
Slide 4 - Quiz
Wat is juist geschreven?
A
Mijn vader vroeg Loop je even mee?
B
Mijn vader vroeg: Loop je even mee?
C
Mijn vader vroeg: 'Loop je even mee?'
D
Mijn vader vroeg: 'loop je even mee?'
Slide 5 - Quiz
Wanneer plaats je een komma? (5 regels)
Slide 6 - Question ouverte
Valt de klemtoon op -ie dan schrijf je -ieën.
A
juist
B
onjuist
Slide 7 - Quiz
Wat is juist geschreven?
A
ruziën
B
ruzieën
Slide 8 - Quiz
Wat is juist geschreven?
A
fantasiën
B
fantasieën
Slide 9 - Quiz
Wat is juist geschreven?
A
41-jarige
B
41 jarige
Slide 10 - Quiz
Wat is juist geschreven?
A
exvriendje
B
ex vriendje
C
ex-vriendje
Slide 11 - Quiz
Wanneer gebruik je een dubbele punt in een zin?
Slide 12 - Carte mentale
Plaats op de juist plek aanhalingstekens en komma's.
Dat weet ik zei de lerares.
Dat weet ik zei de lerares.
Slide 13 - Question ouverte
Welk woord is juist gespeld?
A
graaf - graven
B
graaf - grafen
Slide 14 - Quiz
Welk woord is juist gespeld?
A
luis - luisen
B
luis - luizen
Slide 15 - Quiz
Welk woord is juist gespeld?
A
penaltys
B
penalty's
Slide 16 - Quiz
Welk woord is juist gespeld?
A
logé - logés
B
logé - logees
Slide 17 - Quiz
Welk woord is juist gespeld?
A
medium - mediums
B
medium - media
Slide 18 - Quiz
Welk woord is juist gespeld?
A
museums
B
musea
C
musea's
Slide 19 - Quiz
Welk woord is juist gespeld?
A
dreumes - dreumessen
B
dreumes - dreumesen
Slide 20 - Quiz
Welk woord is juist gespeld?
A
oma'tjea
B
omaatje
Slide 21 - Quiz
Welk woord is juist gespeld?
A
cafétje
B
cafeetje
C
caféetje
Slide 22 - Quiz
Welk woord is juist gespeld?
A
taxietje
B
taxi'tje
Slide 23 - Quiz
Welk woord is juist gespeld?
A
een houten kar
B
een houte kar
Slide 24 - Quiz
Welk woord is juist gespeld?
A
de verlichtte straten
B
de verlichte straten
Slide 25 - Quiz
Welk woord is juist gespeld?
A
een plasticen tas
B
een plastic tas
Slide 26 - Quiz
Met of zonder -n?
A
Sommigen wisten het antwoord
B
Sommige wisten het antwoord.
Slide 27 - Quiz
Met of zonder -n?
A
Enkelen leggen dagelijks een ei.
B
Enkele leggen dagelijks een ei.
Slide 28 - Quiz
Welke samenstelling is juist gespeld?
A
aspergeblik
B
aspergesblik
Slide 29 - Quiz
Welke samenstelling is juist gespeld?
A
Rijstenpap
B
Rijstepap
Slide 30 - Quiz
Welke samenstelling is juist gespeld?
A
Spinnewiel
B
Spinnenwiel
Slide 31 - Quiz
Bezit met -s, -'s of -'?
A
Peter's auto
B
Peter' auto
C
Peters auto
Slide 32 - Quiz
Bezit met -s, -'s of -'?
A
Wesleys' doelpunt
B
Wesleys doelpunt
C
Wesley's doelpunt
Slide 33 - Quiz
Bezit met -s, -'s of -'?
A
Alexs bureau
B
Alex's bureau
C
Alex' bureau
Slide 34 - Quiz
Wanneer schrijf je getallen uit?
Slide 35 - Question ouverte
Data en jaartallen schrijf je uit in letters.
A
juist
B
onjuist
Slide 36 - Quiz
(Houden) jij eens op! (pv tt)
Slide 37 - Question ouverte
Hoeveel tijd (besteden) Niels aan zijn huiswerk? (pv tt)
Slide 38 - Question ouverte
Ik heb gisteren mijn kamer (verven).
Slide 39 - Question ouverte
Wim en Ellen (verhuizen) een maand geleden naar Amsterdam. (pv vt)
Slide 40 - Question ouverte
Ole is even oud ... Sil
A
als
B
dan
Slide 41 - Quiz
Osman is langzamer ...
A
dan hem
B
dan hij
C
als hem
D
als hij
Slide 42 - Quiz
'Die' verwijst naar ...
A
alles, iets en weinig
B
het-woorden
C
de-woorden
Slide 43 - Quiz
Wij moesten vroeg naar huis, .... ik wel jammer vond.
A
die
B
dat
C
wat
Slide 44 - Quiz
Ik geef aan ... een zelfgemaakt cadeau.
A
hen
B
hun
C
zij
Slide 45 - Quiz
... hebben dat gedaan.
A
Zij
B
Hun
C
Hen
Slide 46 - Quiz
In de inleiding schrijf je ...
A
precies wat de situatie is en wat er is gebeurd
B
wat je wil bereiken
C
wat de aanleiding voor je brief is
Slide 47 - Quiz
Wat schrijf je achter 'onderwerp' bij een zakelijke mail?
