20230511 DVLG222AH niveau 2 Lezen en luisteren - Feit, mening en argument en signalen en verbanden

Nederlands
DVLG222AH
Donderdag 11 mei 2023
1 / 15
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMBOStudiejaar 1

Cette leçon contient 15 diapositives, avec diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Nederlands
DVLG222AH
Donderdag 11 mei 2023

Slide 1 - Diapositive

Planning DVLG222AH

  • 09-03: Onderwerp en hoofdgedachte
  • 16-03: Indeling van een tekst
  • 11-05: Feit, mening en argument
  • 11-05: Signalen en verbanden
  • 25-05: Samenvatten
  • 25-05: Extra lezen en luisteren
  • 08-06: Toets Lezen en Luisteren








Slide 2 - Diapositive

Lesdoelen

  • Feit, mening en argument

  • Signalen en verbanden

Slide 3 - Diapositive

Feiten, meningen en argumenten

Slide 4 - Diapositive

Feit
- Een feit is iets wat waar of niet waar is. Je kunt niet van mening verschillen over een feit, want het is voor iedereen hetzelfde.
- Een feit is altijd controleerbaar en bewijsbaar; je kunt dus op zoek gaan naar de bron.

Een feit kun je herkennen aan:
- Het benoemen van een onderzoeksrapport
- Het aanhalen van een autoriteit (RIVM, Rijksoverheid)
- Een uitspraak van een expert / deskundige op dat gebied (let erop dat dit ook een mening kan zijn)


Slide 5 - Diapositive

Mening / standpunt
- Geeft aan wat iemand ergens persoonlijk van vindt. Iemand anders kan hier heel anders over denken.
- Een mening staat niet vast, dus je kunt van mening veranderen.
- Voor je mening kun je een reden geven: “waarom vind je iets…”. Dit heet een argument.

Een mening kun je herkennen aan:
ik vind… volgens mij… voor mij is dit… ik zie… ik geloof… ik denk… ik ben in de overtuiging dat…


Slide 6 - Diapositive

Argument
- Een argument is een reden, uitleg of verdediging bij jouw mening of standpunt.
- Meerdere argumenten bij elkaar noem je een argumentatie of onderbouwing.
- Zonder argument is je mening of standpunt minder overtuigend, omdat je niet uitlegt waarom je iets vindt. Hoe meer argumenten, hoe overtuigender je overkomt.

Een argument kun je meestal herkennen aan de volgende woorden:
want, omdat, namelijk en immers. Achter deze signaalwoorden staan vaak de argumenten die de mening onderbouwen.


Slide 7 - Diapositive

11-05: Zelfwerktijd



ZO KOM JE ER:
  • EduArte > Mbo webshop > Motile > studieplan > klik op jouw klas >
    Feit, mening en argument 
timer
45:00

Slide 8 - Diapositive

Signalen en
verbanden

Slide 9 - Diapositive

Signalen en verbanden
Tekstverband:  Een tekst heeft structuur nodig om begrijpelijk en leesbaar te zijn. De volgorde van en de verbanden tussen de alinea's zijn daarbij heel belangrijk.

Signaalwoorden: De signaalwoorden geven de lezer een teken, een signaal: tussen deze alinea's, zinnen of delen van zinnen bestaat een bepaald verband. Het signaalwoord helpt je om dat verband te herkennen.

Kernzin: Dit is de zin in een alinea die het belangrijkste is. De andere zinnen staan in dienst van deze zin. Om een goede samenvatting te kunnen maken, moet je weten wat de kernzin van een alinea is. Meestal is de kernzin de eerste of de laatste zin van de alinea.

Slide 10 - Diapositive

Signalen en verbanden
1. Tekstverband: Opsomming: er worden gelijksoortige dingen na elkaar benoemd.
Signaalwoorden: ten eerste, ten tweede, ten slotte, om te beginnen, bovendien, dan, daarna, daarnaast, eerst...dan, verder, niet alleen...maar ook, noch...noch, ook, tevens, toen, vervolgens, zowel...als.

2. Tekstverband: Toelichting, uitleg: er wordt een toelichting of uitleg gegeven. 
Signaalwoorden: dat betekend, dat houd in, dat wil zeggen, met andere woorden, op deze wijze/manier. 

3. Tekstverband: Tegenstelling: er worden twee of meerdere tegenovergestelde zaken of meningen genoemd.
Signaalwoorden: (al)hoewel, anders dan, daarentegen, daar staat tegenover dat, (desal) niettemin, doch, echter, enerzijds...anderzijds, in plaats van, in tegenstelling tot, integendeel, maar, of, ofschoon, toch, terwijl, weliswaar.

4. Tekstverband: Reden, verklaring: de schrijver legt een oorzaak van een verschijnsel of gebeurtenis uit.
Signaalwoorden: aangezien, daarom, immers, namelijk, omdat, want. 

Slide 11 - Diapositive

Signalen en verbanden
5. Tekstverband: oorzaak - gevolg: er is iets gebeurd (oorzaak) wat er voor heeft gezorgd dat er iets anders gebeurde (gevolg). 
Signaalwoorden: aangezet door, daardoor, door, doordat, dus, gestimuleerd/geïnspireerd door, hierdoor, met als gevolg, naar aanleiding van, op het idee gebracht door, vanwege, wegens, zodoende.

6. Tekstverband: doel - middel: er worden in alinea's een doel en een middel om dat doel te bereiken benoemd.
Signaalwoorden: daartoe, door middel van, met als doel om, met behulp van, met het oog op, om, via, waarmee. 

7. Tekstverband: voorbeeld, bewijs: de schrijver geeft extra kracht aan wat hij vlak daarvoor gesteld heeft.
Signaalwoorden: als/ter illustratie, bijvoorbeeld, dat is het geval bij, denk maar aan, een voorbeeld daarvan is, kijk maar naar, zo, zoals. 

8. Tekstverband: voorwaarde: er wordt genoemd wat de voorwaarde is voor wat ervoor of erna wordt voorgesteld.
Signaalwoorden: aangenomen dat...dan, als, indien, in het geval dat, mits, op voorwaarde dat, stel dat...dan, tenzij, wanneer.

Slide 12 - Diapositive

Signalen en verbanden
9. Tekstverband: Vergelijking: er worden twee of meer zaken met elkaar vergeleken. 
Signaalwoorden: als, dan, doet denken aan, evenals, net als, vergeleken met, zoals, zo...als.

10. Tekstverband: Samenvatting, conclusie: de schrijver herhaalt in het kort de hoofdpunten uit een tekst. 
Signaalwoorden: alles bij elkaar genomen, al met al, concluderend, dan ook, de slotsom is, dus, kortom, om kort te gaan, samenvattend.  

Slide 13 - Diapositive

11-05: Zelfwerktijd



ZO KOM JE ER:
  • EduArte > Mbo webshop > Motile > studieplan > klik op jouw klas >
    Signalen en verbanden
timer
45:00

Slide 14 - Diapositive

Terugblik

  • Feit, mening en argument

  • Signalen en verbanden

Slide 15 - Diapositive