GYM 4 - maandag 5-12 Formuleringsfouten quiz

Oefenen
1 / 34
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

Cette leçon contient 34 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon

Oefenen

Slide 1 - Diapositive

Doel van deze les:

Je herkent bepaalde formuleringsfouten.

Slide 2 - Diapositive

Even snel de theorie.....
  • Tautologie: De catalogus heb ik reeds weken al in huis.
Als hetzelfde twee keer wordt gezegd met synoniemen.

  • Pleonasme: Wat een vieze stank!
Een deel van de betekenis van een woord wordt nog eens uitgedrukt (geen synoniemen).

  • Contaminatie: Ik print dat wel uit. (Uitdraaien/printen)
Als twee woorden of uitdrukkingen worden verward en vermengd.

Slide 3 - Diapositive

De grote
'ik herken formuleringsfouten' QUIZ!

Slide 4 - Diapositive

Slide 5 - Diapositive

Slide 6 - Diapositive

Slide 7 - Diapositive

Slide 8 - Diapositive

Slide 9 - Diapositive

Slide 10 - Diapositive

Slide 11 - Diapositive

Slide 12 - Diapositive

Slide 13 - Diapositive

Slide 14 - Diapositive

Slide 15 - Diapositive

Slide 16 - Diapositive

Slide 17 - Diapositive

DOEL


Na deze les kun je de juiste verwijswoorden (passend bij antecedent) gebruiken. 

Slide 18 - Diapositive

AUW......
Éh, check die meisje die daar loopt!

Slide 19 - Diapositive

Slide 20 - Diapositive

Slide 21 - Diapositive

Omdat het pand vorig jaar zo prachtig verbouwd is, wil ik ... heel graag kopen van u.
A
Hem
B
Haar
C
Het
D
Deze

Slide 22 - Quiz

Als de onderzoekscommissie belastende uitspraken doet, kan alleen de rechter ... het zwijgen opleggen.
A
Hem
B
Haar
C
Het
D
Die

Slide 23 - Quiz

Slide 24 - Diapositive

Slide 25 - Diapositive

Hoewel de docent ... drie keer gewaarschuwd had, gingen ... toch door met praten.
A
Hen, ze
B
Hun, ze
C
Hen, hun
D
Hun, hun

Slide 26 - Quiz

Misschien moet je maar aan ... vragen of ... je na het feest naar het station kunnen brengen.
A
Hen, zij
B
Hun, zij
C
Hen, hun
D
Hun, hun

Slide 27 - Quiz

Slide 28 - Diapositive

Het allereerste ... ik doe als ik thuiskom, is de kat aaien.
A
dat
B
wat

Slide 29 - Quiz

Betrekkelijke vnw: wie
Wie gebruik je niet zo vaak als verwijswoord. In de onderstaande voorbeelden gebruik je wie:


Als het antecedent een persoon is én het betrekkelijk voornaamwoord meewerkend voorwerp is.
De man wie we dat gevraagd hebben wist het ook niet. (maar op deze plaats hoor je steeds vaker die)

Na een voorzetsel.
De vrouw met wie hij samenleefde, is ontslagen.

Slide 30 - Diapositive

Slide 31 - Diapositive

Daar is ... met wie opa altijd wandelt.
A
de hond
B
de mevrouw

Slide 32 - Quiz

Slide 33 - Diapositive

Aan de slag!
Talent: hoofdstuk 6
Formuleren 1 + 2

Lezen in je leesboek

Haal je uiteenzetting op!

Slide 34 - Diapositive