- QV met formule; procentuele verandering uitrekenen
- wanneer verschuift de lijn naar links of rechts (Qv)
- Hoe werkt de aanbodfunctie (Qa)?
- Aanbodfunctie kunnen tekenen
1 / 26
suivant
Slide 1: Diapositive
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3
Cette leçon contient 26 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.
La durée de la leçon est: 80 min
Éléments de cette leçon
Toetsinfo HF6
- Betalingsbereidheid?!?
- QV met formule; procentuele verandering uitrekenen
- wanneer verschuift de lijn naar links of rechts (Qv)
- Hoe werkt de aanbodfunctie (Qa)?
- Aanbodfunctie kunnen tekenen
Slide 1 - Diapositive
Toetsinfo HF6
- welke factoren hebben invloed op het aanbod
- wat is het verschil tussen concrete en abstracte markt?
- evenwichtsprijs en evenwichtshoeveelheid uitrekenen
- aanbodoverschot uitrekenen en aflezen
Slide 2 - Diapositive
Toetsinfo HF7
- Uit welke lagen bestaat de overheid?
- Wat zijn negatieve externe effecten?
- Wat is de rijksbegroting?
- verschillende voorbeelden van directe en indirecte belastingen kunnen benoemen
- Wat is begrotingstekort of overschot?
Slide 3 - Diapositive
Collectieve goederen zijn er:
A
voor iedereen
B
alleen voor mensen die werken
Slide 4 - Quiz
Wat zijn collectieve goederen?
A
voorzieningen voor burgers die worden betaald door overheid
B
betaalde voorzieningen voor burgers voor een lange tijd
C
voorzieningen waar je voor betaald voor een korte tijd
D
voorzieningen voor burgers waar de overheid winst maakt
Slide 5 - Quiz
De overheid geeft veel geld uit aan collectieve goederen. Voor wie zijn de collectieve goederen bestemd?
A
burgers
B
ambtenaren
C
rijksoverheid
D
rijk, provincie, gemeente
Slide 6 - Quiz
Quasi collectieve goederen
A
Goederen die door de markt worden geproduceerd
B
Goederen die door de overheid worden geproduceert en voor iedereen beschikbaar zijn
C
Goederen die door de markt geproduceerd zouden kunnen worden , maar om diverse redenen toch door de overheid worden gemaakt.
Slide 7 - Quiz
Wat zijn voorbeelden van quasi-collectieve goederen?
A
onderwijs - ziekenhuis
B
huisarts - rechtspraak
C
brandweer - straatverlichting
D
snelweg - electriciteit
Slide 8 - Quiz
Wil men over het algemeen bezuinigen op de collectieve goederen?
Ja
Nee
beetje
Slide 9 - Sondage
Een enquête is een goed middel om aan het publiek vragen te stellen?
Ja
Nee
Beetje
Slide 10 - Sondage
7.2 inkomsten en uitgaven van de overheid
Slide 11 - Diapositive
Slide 12 - Vidéo
Wanneer is het Prinsjesdag?
When is Prinsjesdag?
Vraag 1
A
De eerste dinsdag van september
B
De tweede dinsdag van september
C
De derde dinsdag van september
D
De vierde dinsdag van september
Slide 13 - Quiz
Waarom heet Prinsjesdag zo? Prinsjesdag heeft zo, omdat...
A
dit ooit zo is besloten door de regering en dat is nooit meer veranderd.
B
het vroeger de dag van de prinsen, was, net zoals nu met Koningsdag. Dit begon al 200 jaar geleden!
C
de koning eerst een prins was en hij leest de Troonrede voor op deze dag.
Slide 14 - Quiz
Prinsjesdag was deze week, maar wat houdt Prinsjesdag eigenlijk in?
A
De verjaardag van de koning
B
De verjaardag van Nederland
C
Presentatie van de Grondwet
D
Presentatie van de regeringsplannen
Slide 15 - Quiz
Wat is de functie van de rijksbegroting?
A
Beheer van overheidsfinanciën
B
Bepalen van belastingtarieven
C
Vaststellen van onderwijsprogramma's
D
Regelen van privé-uitgaven
Slide 16 - Quiz
Wanneer wordt de rijksbegroting gepresenteerd?
A
In september
B
Voor het volgende kalenderjaar
C
In januari
D
Tijdens de zomer
Slide 17 - Quiz
Wie is verantwoordelijk voor de rijksbegroting?
A
De Tweede Kamer
B
De Minister van Financiën
C
De Raad van State
D
De Koning
Slide 18 - Quiz
Wat zijn geen inkomsten van de overheid?
A
belastingen
B
subsidies
C
accijnsen
D
niet belasting ontvangsten
Slide 19 - Quiz
Er dreigt een begrotingstekort in een bepaald jaar. De minister van Financiën wil niet de belastingen verhogen om het begrotingstekort terug te dringen. “Door hogere belastingen kan de overheid op korte termijn zelfs lagere inkomsten krijgen”, zegt de minister. Hierna staan enkele economische verschijnselen: 1 lagere bestedingen; 2 lagere koopkracht voor consumenten; 3 minder omzet bedrijven.
Welke economische verschijnselen staan in de juiste volgorde?