Homofone werkwoordsvormen

Homofone werkwoordsvormen
THAVO 2
paragraaf 14
1 / 11
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

Cette leçon contient 11 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 40 min

Éléments de cette leçon

Homofone werkwoordsvormen
THAVO 2
paragraaf 14

Slide 1 - Diapositive

Wat gaan we doen vandaag?
toets bespreken
paragraaf 14 uitleggen
en opdrachten maken

Slide 2 - Diapositive

Wat zijn homofone werkwoorden?
Homofone werkwoorden zijn werkwoorden die hetzelfde klinken maar verschillend gespeld worden.

vind en vindt
vermoord en vermoordt
bevrijdde en bevrijde
verdient en verdiend
etc. etc.

Slide 3 - Diapositive

Een d of dt?

Komt alleen voor bij werkwoorden die in de pvtt enkelvoud in de infinitief een d   hebben. : vermoorden, antwoorden, bereiden, raden, schudden, houden, worden,

Ik bereid
vandaag het eten, maar morgen bereidt Freek het eten.
Ik raad bijna elk antwoord goed, Jan raadt elk antwoord fout.
Mijn moeder schudt elke dag mijn vieze kleren uit, maar ik schud zealtijd op zaterdag uit.


Slide 4 - Diapositive

Een d of t
Komt alleen voor bij de pvtt en het voltooid deelwoord.

Hij verdient.            Hij heeft verdiend.
Zij bedient de gasten.              Zij heeft de gasten bediend.
Het kind verhuist morgen.     De kinderen zijn gisteren verhuisd.

Slide 5 - Diapositive

Welke werkswoorsvorm?
De lampjes zouden elke avond branden, maar gisteren brandden ze niet.

Slide 6 - Diapositive

Laden / Laadden de verhuizers de piano in de vrachtwachten?
A
beide vormen kunnen: pvtt en pvvt
B
Alleen laden is goed.
C
Alleen laadden is goed.
D
Beide vormen zijn fout.

Slide 7 - Quiz

Jos vergrootte de foto, zodat hij de vergrote foto cadeau kon geven.
Welke werkwoordvormen?
A
vergrootte = voltooid deelwoord vergrote = bijvoeglijk naamwoord (van vd)
B
vergrootte = pvvt vergrote = pvtt
C
vergrootte = pvvt vergrote = pvvt
D
vergrootte = pvvt vergrote = bijvoeglijk naamwoord (van vd)

Slide 8 - Quiz

de (n) of dde(n)  /     te(n of tte(n)
De wegwerkers verbreedden gisteren de dijk bij Bemmel en verbreden vandaag de dijk bij Lent.

Wij verlichten met Kerst altijd onze kerstboom en vorige jaar verlichtten we ook onze struiken.

Slide 9 - Diapositive

De stratenmaker verbreedde de stoep en die verbrede stoep ziet er goed uit.

Slide 10 - Diapositive

Wat is duidelijk geworden? Wat moet je altijd eerst heel goed weten voordat je kunt gaan spellen?

Slide 11 - Question ouverte