K1 SS7 HH grammar chapter 2 & Boekopdracht

• Engels
• Middelbare school
• mavo
• Leerjaar 2

Welcome Kader 1A

PTO4 - week 4 - lesson 1

Today's mission:

• SO bespreken
• Revision Grammar chapter 2: 

The Present Simple

SO bespreken

- eerst alles bespreken

- dan in Testfox kijken

The Present Simple

Questions in the Present Simple

Om een vraagzin te maken, zet je het werkwoord do vooraan in een zin:

 I like ice cream.     wordt      Do I like ice cream?

Als het onderwerp he/she/it is, gebruik je does. Kijk naar wat er gebeurt met de -s van de persoonsvorm!

Bob plays football.   wordt   Does Bob play football?

The Present Simple

Questions in the Present Simple

Maak van de volgende zinnen een vraagzin. 

Denk aan hoofdletters, vraagtekens en de SHIT-regel (do/does)!

My dog likes meat.

1. Does my dog like meat?
2. Does my dog likes meat?
3. Do my dog like meat?
4. Do my dog likes meat?

That tree looks 100 years old.

1. Do that tree looks 100 years old?
2. Does that tree looks 100 years old?
3. Does that tree look 100 years old?
4. Do that tree look 100 years old?

I always go to parties.

1. Does I always go to parties?
2. Do I always go to parties?
3. Does I always goes to parties?
4. Do I always goes to parties?

The Present Simple

Questions in the Present Simple

Het werkwoord 'to be' is bijzonder. 

Als de persoonsvorm am, is, or are, is, wisselt het van plaats met het onderwerp.

She is very beautiful.  wordt  Is she very beautiful?

In dit geval gebruik je dus niet do of doesn't.

The King of England is old.

1. Is the King of England old?
2. Does the King of England old?

I am at school.

1. Do I at school?
2. Am I at school?

The Present Simple

Questions in the Present Simple

Ook als de persoonsvorm can is, wisselt het van plaats met het onderwerp.

They can make  bread.  wordt  Can they make bread?

In dit geval gebruik je dus niet do of doesn't.

We can play together.

1. Do we play together?
2. Can we play together?

He can see his brother.

1. Can he see his brother?
2. Does he see his brother?

The Present Simple

Negations (ontkenningen)

Je weet nu hoe we gewone en vraagzinnen maken in de Present Simple. 

Nu gaan we kijken naar ontkenningen.

The Present Simple

Negations

Ontkenningen vertellen je over iets wat niet gebeurt.

Soms zie je het woordje not in ontkenningen, maar bijna altijd zie je de verkorte vorm n't, als in don't of doesn't.

Een voorbeeld: She doesn't like school. 

The Present Simple

Negations

Je maakt een ontkenning door don't of doesn't aan de zin toe te voegen. Denk aan de SHIT Rule!

Dus niet zo:

                                        I like not cookies. 

Maar zo:

                                       I don't like cookies 

The Present Simple

Negations

Kijk naar wat er met de persoonsvorm gebeurt in de volgende zin:

                                 He plays video games every day.

                        He doesn't play video games every day.

De +s verdwijnt na doesn't. 

The Present Simple

Negations

In de volgende opdracht maak je van een gewone zin een ontkenning. 

Let op de hoofdletters, punten en de  SHIT Rule.

Gebruik de verkorte vorm!

The boy always cleans his plate.

1. The boy doesn't always cleans his plate.
2. The boy doesn't always clean his plate.

The Present Simple

Negations

Het werkwoord 'to be' is weer bijzonder. 

Als de persoonsvorm in de zin am, is of are is, hoef je alleen maar not toe te voegen. 

I am a teacher. wordt I am not a teacher.

I am a very happy person.

1. I don't am a very happy person.
2. I am not a very happy person.

book A, exercise 6a, page 194

book A, exercise 6a, page 194

book A, exercise 6a, page 195

book A, exercise 6b, page 195

book A, exercise 6b, page 195

book A, exercise 6b, page 195

WOORDVOLGORDE

Keith used to watch television in his room at bedtime.

Wie    -         doet        -          wat        -     waar       -      wanneer.

Choose the sentence with the correct word order.

1. He swims every day in the canal.
2. He swims in the canal every day.

Choose the sentence with the correct word order.

1. My sister got married last year.
2. Last year my sister got married.
3. My sister last year got married.

Correct word order:
Billy / to his friend /
five minutes ago / went

1. Billy went to his friend five minutes ago
2. Billy went five minutes ago to his friend
3. Billy five minutes ago went to his friend.
4. Five minutes ago Billy went to his friend

Correct word order:
her / in town / yesterday / I / met

1. I met her in town yesterday.
2. I met her yesterday in town.
3. I yesterday met her in town.
4. I met yesterday her in town.

book A, exercise 9b, page 202

PTO4 - week 4 - lesson 2

Today's mission:

• Book report

Boekopdracht Engels

• Twee delen: een samenvatting en een creatieve opdracht
• je krijgt de opdracht 1x op papier, verder staat het ook op de ELO in Magister bij 'opdrachten' 
• het boekje gaan we in de lessen lezen, thuis zelf nog een keertje lezen voor je de opdrachten gaat maken. 

Boekopdracht Engels

• De opdrachten worden in het Engels gemaakt
• De samenvatting wordt tijdens een les op school gemaakt
• De creatieve opdracht maak je thuis (word document) en moet voor de toetsweek worden ingeleverd: vrijdag 9 juni 2023

The Wizard of Oz

• zorg dat je het verhaal kent/begrijpt
• zorg dat je de hoofdpersonen kent en dat je over iedereen iets kan zeggen/schrijven

Book report: The wizard of Oz

1. - Who are the main characters of the book? 
2. - What have we read so far?
3. - What do you think is going to happen next?