1.9 spelling

1.9 spelling
1 / 25
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

Cette leçon contient 25 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

1.9 spelling

Slide 1 - Diapositive

Leerdoelen
  • Spelling tegenwoordige en verleden tijd van de persoonsvorm
  • Leestekens: komma, punt, uitroepteken, vraagteken, dubbele punt en aanhalingstekens
  • Twintig dicteewoorden

Slide 2 - Diapositive

Werkwoordspelling

Slide 3 - Diapositive

De hamvraag

Voor een correcte werkwoordspelling, moet je altijd eerst een belangrijke vraag stellen. Namelijk:

heb ik te maken met een persoonsvorm???

Slide 4 - Diapositive

Hoe herken je de pv?
De pv past zich aan het onderwerp aan:

Ik neem een Big Mac.

Neem jij een Big Mac?

Hij neemT een Big Mac.

Wij nemEN een Big Mac.

Slide 5 - Diapositive

Hoe herken je de pv?
De pv verandert van tijd:

                                           

Ik neem een Big Mac.                                 Ik smul ervan.

Ik nam een Big Mac.                                    Ik smulde ervan.


Sterk werkwoord, want                              Zwak werkwoord, want

het verandert van klank.                            het verandert niet van
                                                                              klank.

Slide 6 - Diapositive

Slide 7 - Diapositive

Hoe spel je de pv?

In de volgende twee overzichtjes zie je hoe je de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd en de persoonsvorm van een zwak werkwoord
 
in de verleden tijd moet spellen.

Slide 8 - Diapositive


Slide 9 - Diapositive

't sexy fok s chaap

Slide 10 - Diapositive

Slide 11 - Diapositive

de(n) of te(n)?

Om te weten of je bij een zwak werkwoord in de verleden tijd nu de(n) of te(n) moet schrijven, gebruik je 't sexy fokschaap

  1.  hele werkwoord -en  = stam branden / surfen
  2. laatste letter van de stam in 't sexy fokschaap?: brand / surf
  3. nee: de(n): de(n)
  4. ja: te(n): te(n)
  5. ik-vorm van werkwoord + uitgang : brandde(n) / surfte(n)

Slide 12 - Diapositive

de(n) of te(n)?

Pas wel op bij bijzondere werkwoorden als: verhuizen

  1.  hele werkwoord -en  = stam verhuizen
  2. laatste letter van de stam in 't sexy fokschaap?: nee
  3. dus de(n)
  4. ik-vorm van werkwoord + uitgang : verhuiSde(n)

Slide 13 - Diapositive

Sterke werkwoorden

Je schrijft wat je hoort: sloeg, riep, brak, dacht, reed 
(en je gebruikt de 'gewone' spelregels als de langermaakregel!).


Een lijst van de meest voorkomende sterke werkwoorden kun je via deze link vinden:

http://www.beterspellen.nl/website/index.php?pag=113

Slide 14 - Diapositive

werkwoordspelling
wat is goed?
A
De oude man verstuurt de brief.
B
De oude man verstuurd de brief.

Slide 15 - Quiz

werkwoordspelling
A
Hij bediend
B
Hij bedient
C
Hij bediendt

Slide 16 - Quiz

Slide 17 - Diapositive

Maak een zin waarin je één van de regels van de komma gebruikt.

Slide 18 - Question ouverte

Slide 19 - Diapositive

Slide 20 - Diapositive

Bedenk zelf een zin waarin je de aanhalingstekens op de juiste wijze gebruikt.

Slide 21 - Question ouverte

Slide 22 - Diapositive

Maak een zin waarin je één van de regels van de dubbele punt gebruikt. Daarna raden we samen om welke regel het gaat.

Slide 23 - Question ouverte

Is de leerstof duidelijk genoeg uitgelegd?
😒🙁😐🙂😃

Slide 24 - Sondage

Aan het werk weer!!

Slide 25 - Diapositive