HNE Duits V2: Wiederholen Modalverben, Wörterbuch und lesen

Herzlich willkommen im Deutschunterricht
Heute:
Montag 27. Mai 2024
Woche 22- Frühling 
1 / 43
suivant
Slide 1: Diapositive
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

Cette leçon contient 43 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 2 vidéos.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon

Herzlich willkommen im Deutschunterricht
Heute:
Montag 27. Mai 2024
Woche 22- Frühling 

Slide 1 - Diapositive

Wie
geht's 
dir?

Slide 2 - Diapositive

Was machen wir heute?
  • Wiederholen Modalverben
  • Wörterbuch
  • Lesen

Slide 3 - Diapositive

                                Modalverben

Slide 4 - Diapositive

Modalverben
Sehe den Film an über die Modalverben.

Bis 1:47

Slide 5 - Diapositive

Modalverben

Slide 6 - Diapositive

ik wil
hij kan
wij moeten
jij weet
jullie mogen
zij houdt (van)
Ergänze die Modalverben
ich will
sie mag
er kann
ihr dürft
wir müssen
du weißt

Slide 7 - Question de remorquage

(Modalverben): ik moet - weet - mag
A
ich musst - weist - darf
B
ich muss - weiß - darft
C
ich muss - weiß - darf
D
ich musse - weiß - darf

Slide 8 - Quiz

Modalverb: müssen (moeten)
Welke form van het werkwoord is juist?

Ich ........... auf die Toilette!
A
müsse
B
musse
C
musst
D
muss

Slide 9 - Quiz

Modalverb: können (kunnen)
Welke form van het werkwoord is juist?

Er (hij)........gut Fußball spielen.
A
kann
B
kannt
C
könnt
D
kanne

Slide 10 - Quiz

Welke zijn GEEN Modalverben?
A
können, müssen
B
wollen, sollen, wissen
C
haben, sein
D
mögen, dürfen

Slide 11 - Quiz

...................... ihr die Modalverben bilden?
A
Könnt
B
Könnte
C
Konntet
D
Könntet

Slide 12 - Quiz

Welke persoonlijke voornaamwoorden krijgen géén uitgang bij Modalverben?
A
Wir und Sie
B
Ihr und Er/sie/es
C
Ich und Wir
D
Ich und Er/sie/es

Slide 13 - Quiz

Wat is het kenmerk van Modalverben?
A
de klinker in de stam bij enkelvoud verandert...
B
de klinker blijft in de stam altijd hetzelfde...
C
alleen du heeft een uitgang (-st)
D
meervoud is zoals bij regelm. werkwoorden...

Slide 14 - Quiz

Het gebruik van een woordenboek

Slide 15 - Diapositive

Kijk mee!
Kijk naar het filmpje en let goed op...
Er volgen zo meteen vragen over de inhoud van het filmpje.

Slide 16 - Diapositive

Slide 17 - Vidéo

1. Welk van de onderstaande woorden vind ik WEL in het woordenboek?
A
afkortingen
B
verkleinwoord
C
zelfstandig naamwoord - enkelvoud
D
zelfstandig naamwoord - meervoud

Slide 18 - Quiz

2. De dame in het filmpje heeft het over de infinitief van een werkwoord. Wat is een infinitief eigenlijk?
A
vervoeging
B
de stam van een werkwoord
C
de ik-vorm
D
het hele werkwoord

Slide 19 - Quiz

3. Er wordt steeds gesproken over de context. Wat is de context?
A
betekenis
B
samenhang
C
verband
D
achtergrond

Slide 20 - Quiz

SIGNAALWOORDEN
Dat zijn woorden die zeggen dat er wat gaat gebeuren!

Slide 21 - Diapositive

6. also

A
dus
B
want
C
daarom
D
of

Slide 22 - Quiz

7. heute
A
nu
B
vandaag
C
vroeger
D
later

Slide 23 - Quiz

8. zum Beispiel

Slide 24 - Question ouverte

9. aber

Slide 25 - Question ouverte

10. weil

Slide 26 - Question ouverte

Tot zover de signaalwoorden.
Nu verder met de werkwoorden.

Slide 27 - Diapositive

Wat is de infinitief van het werkwoord in de zin?

De infinitief is het hele werkwoord.

Slide 28 - Diapositive

11. Die Parkzeit ist unbegrenzt.
A
ist
B
sein
C
sind

Slide 29 - Quiz

12. Ein kostenfreies Parkticket gilt 10 Minuten.
A
gilt
B
gilten
C
gelten

Slide 30 - Quiz

15. Er macht die Menschen neugierig.

Slide 31 - Question ouverte

Dat was de infinitief.
Dan gaan we verder met de zelfstandige naamwoorden.

Slide 32 - Diapositive

Zoek de vertaling van de volgende woorden op in het woordenboek.

Slide 33 - Diapositive

16. Ausland
Schrijf betekenis nummer 1 op.

Slide 34 - Question ouverte

Meerdere betekenissen

Als een trefwoord duidelijk verschillende betekenissen heeft, worden de vertalingen genummerd met 1, 2 enz.
Kies de vertaling die het beste in de context past.

Slide 35 - Diapositive

17. Verwaltung
Schrijf betekenis nummer 1 op.

Slide 36 - Question ouverte

18. Parkschein
Welk lidwoord staat ervoor?

Slide 37 - Question ouverte

19. Absatz
Wat is de betekenis van dit woord als het gaat over het thema leesvaardigheid?

Slide 38 - Question ouverte

21. Berufswechsel

Slide 39 - Question ouverte

Slide 40 - Vidéo

jetzt lesen

Slide 41 - Diapositive

lesen: Tekst 1 bis 4

Slide 42 - Diapositive

Slide 43 - Diapositive