Lektion 1.2/3, Kapitel 1

• Duits
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 1

Herzlich Willkommen

Wie geht es dir?

- Laptop op tafel

- Boek op tafel

- Schrift op tafel

Dagopening

Je eigen mening vormen

Planung

1.    Herhaling W-Fragen und werkwoorden

2.   haben und sein leren

3.   Redemittel doorleren

4.   Video met opdracht

5.   Zelfstandig oefenen

Welche W-Fragen kennst du noch?

... heißt du?

... kommst du?

... wohnst du?

... ist dein Name?

... bist du?

woher

wo

was

wer

wie

Vervoegen van de werkwoorden

Stap 1. De persoonlijke voornaamwoorden.

Stap 2. De stam van het werkwoord

Stap 3. Het vervoegen

Wat is de stam van het werkwoord?

Vervoegen = stam is "komm"

Ich komme

Du kommst

Er/sie/es kommt

Wir kommen

Ihr kommt

sie/Sie kommen

esttenten

Wat is de juiste vervoeging?
werkwoord = schwimmen
stam = schwimm

1. ich schwimmst
2. ich schwimme
3. ich schwimmt
4. ich schwimmen

Wat is de juiste vervoeging?
werkwoord = spielen
stam = spiel

1. du spielt Fußball
2. du spiele Fußball
3. du spielen Fußball
4. du spielst Fußball

Wat is de juiste vervoeging?
werkwoord = reisen
Stam eindigt op -s!

1. du reisst
2. du reist
3. du reisest
4. du reiste

Verben 'haben' en 'sein

Open bladzijde 18 en lees zelf eerst door.

zijn

Ik ben

Jij bent

Hij is

Zij is

Het is

Wij zijn

Jullie

Zij zijn

U bent

Ik ben geweest

sein

Ich ...

Du ....

Er ...

Sie ...

Es ...

Wir ....

Ihr ....

Sie ....

Sie ...

Ich bin .......

Beispiele (voorbeelden)

Ik ben ziek = Ik bin krank

Jij bent niet ziek = Du bist nicht krank

Sind Sie auch krank? = Bent u ook ziek?

Ben jij Thomas = .... du Thomas?

Nee, ik ben Marten = Nein, ich ... Marten

Hij is Thomas = Er ... Thomas

hebben

Ik heb

Jij hebt

Hij heeft

Zij heeft

Het heeft

Wij hebben

Jullie hebben

Zij hebben

U heeft

Ik heb gehad

haben

Ich ....

Du ....

Er ...

Sie ...

Es ...

Wir .....

Ihr ....

Sie .....

Sie ....

Ich habe .........

Beispiele (voorbeelden)

Ik heb een zus = Ich habe eine Schwester

Jij hebt geen zus = Du hast keine Schwester

Hebt u ook een zus? = Haben Sie auch eine Schwester?

Hij heeft een hond = Er ... einen Hund

Wij hebben helaas geen hond = Wir ..... leider keinen Hund

Jullie hebben ook een hond = Ihr .... auch einen Hund

Üben! Oefenen!

Aufgabe (opdracht) 10, bladzijde (Seite) 19

1 t/m 7

Redemittel besprechen

Bladzijde 49!

Aufgabe 2

Op bladzijde 23

Auf Seite 23

Aufgabe 3

Op bladzijde 25

Auf Seite 25

Afsluiting

1. Ik kan de werkwoorden 'haben' en sein' vervoegen

2. Ik kan woorden over 'familie' vertalen.

Weektaak is:

- Lektion 1.2: opdracht 11 en 12

- Lektion 1.3: opdracht 1 tot en met 5.