Lezen - Zins- en alineaverbanden

Nederlands
zinsverbanden en alineaverbanden
1 / 11
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo t, vwoLeerjaar 2

Cette leçon contient 11 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Nederlands
zinsverbanden en alineaverbanden

Slide 1 - Diapositive

Planning
- Bespreken voortgangstoets Leswijs
Herhaling
- Uitleg zins- en alineaverbanden
- Schrijfopdracht (aparte powerpoint)

Slide 2 - Diapositive

Op dit punt waren Mesopotamiërs hun tijd ver vooruit. Zo werden vrouwen als gelijk gezien. Welk signaalwoord? en tekstverband?

Slide 3 - Question ouverte

Waarom zijn er verbanden tussen zinnen en alinea's?

Slide 4 - Question ouverte

Bespreken voortgangstoets
 Leswijs H4 . 4.3 E.

Slide 5 - Diapositive

Zins- en alineaverbanden
Waarom zouden we verbanden tussen alinea's en zinnen gebruiken?

Zinsverband = een verband binnen een zin of tussen zinnen.
Alineaverband = Een verband tussen alinea's.

Slide 6 - Diapositive

Zins- en alineaverbanden
Een verband wordt vaak aangegeven door een signaalwoord, soms zelfs door meerdere signaalwoorden.

BIj elk soort verband horen eigen signaalwoorden.
Dit betekent niet dat elk verband te zien is aan een signaalwoord, er zijn ook verbanden zonder signaalwoorden (blok 4).

Slide 7 - Diapositive

Zins- en alineaverbanden
Uitspraak-opsomming
Na een uitspraak of bewering worden verschillende dingen achter elkaar opgenoemd. 

Mogelijke signaalwoorden: ook, verder, bovendien, nog,
daarnaast, niet alleen … maar ook, ten eerste, ten tweede.


Slide 8 - Diapositive

Zins- en alineaverbanden
Uitspraak-tegenstelling
Na een uitspraak of bewering wordt meteen het tegengestelde beweerd. 

Mogelijke signaalwoorden: maar, daarentegen, echter,
integendeel, enerzijds … anderzijds, daar staat tegenover.

Slide 9 - Diapositive

Zins- en alineaverbanden
Uitspraak-voorbeeld
Een uitspraak of bewering wordt gevolgd door een of meer voorbeelden.

Mogelijke signaalwoorden: bijvoorbeeld, als voorbeeld, zoals, zo.

Slide 10 - Diapositive

Oefenen
Maken H4 3.5

Slide 11 - Diapositive