passé composé Havo 2 LSJ U1

• Frans
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 2

passé composé Havo 2 LSJ U1

Uit hoeveel werkwoorden bestaat de passé composé

1. 1
2. 2

het eerste werkwoord is het HULP werkwoord: welke is /zijn dit?

1. hebben = avoir
2. zijn = etre
3. hebben en zijn allebei gebruiken avoir en etre
4. kiezen hebben of zijn avoir of etre

het 2e werkwoord is het VOLTOOID DEELWOORD, hoe herken /maak je die?

1. eindigt op -er
2. eindigt op -ez
3. eindigt op -ent
4. eindigt op -é

Wat betekent:
j'ai donné (un cadeau)

1. ik geef
2. jij gaf
3. ik praatte
4. ik heb gegeven

en
vous avez mangé?

1. u eet
2. u hebt gegeten
3. jullie hebben gezwommen
4. jullie aten

Nu andersom:
hoe vertaal je
hij heeft geluisterd

1. il a écouté
2. il a regardé
3. ils ont écouté
4. il est regardé

en: zij hebben gewerkt?

1. ils ont travaillés
2. elles ont travaillé
3. elles sont travaillé
4. ils sont travaillé

soms is het hulpwerkwoord etre.
wat gebeurt er dan met het voltooid deelwoord?

1. niks
2. bij een vrouwelijk woord + s
3. bij een vrouwelijk woord + e
4. bij een mannelijk woord + s

wat betekent dus:
elle est entrée

1. zij zijn naar huis gegaan
2. zij is binnengekomen
3. zij heeft gegeten
4. zij hebben de ingang gezien

vertaal nu zelf in het Frans:
u bent gevallen, mevrouw?

1. Tu es tombée, Madame?
2. Vous etes tombée, Madame?
3. Elle est tombés, Madame?
4. Vous avez tombée, Madame?

Nu ook: ben jij gebleven, Anita?

1. Tu est resté, Anita?
2. Tu as restée, Anita?
3. Tu es restée, Anita?
4. Tu es restés, Anita?

en de laatste:
Zij zijn gegaan

1. ils ont allés
2. elles ont allé
3. ils sont allées
4. elles sont allées

Welke had je  fout?

waar moet je dus op letten?