Cette leçon contient 26 diapositives, avec quiz interactifs et diapositive de texte.
Éléments de cette leçon
Herhaling Vertering
Oefentoets + binasopdrachten
Slide 1 - Diapositive
Juist of onjuist? Gal bevat verteringsenzymen.
A
juist
B
onjuist
Slide 2 - Quiz
Trypsine is een enzym dat eiwitten afbreekt. Sommige mensen hebben een aandoening waardoor ze te weinig trypsine aanmaken. Wat is het directe gevolg van deze ziekte?
A
Er worden te weinig eiwitten opgenomen
B
Er worden te veel eiwitten opgenomen
C
Bepaalde aminozuren kunnen niet gesynthethiseerd worden
Slide 3 - Quiz
Hieronder worden vier beweringen gedaan over de dikke darm in het lichaam van de mens. Slechts één bewering is juist. Welke van de onderstaande beweringen over de dikke darm is juist?
A
in de dikke darm begint het emulgeren van vetten
B
in de dikke darm begint het verteren van koolhydraten
C
door de wand van de dikke darm wordt water in het bloed opgenomen
D
door de wand van de dikke darm worden verteringsenzymen gevormd
Slide 4 - Quiz
Welk hormoon speelt geen rol bij de vertering van voedsingsstoffen?
A
gastrine
B
secretine
C
insuline
D
cholecystokinine
Slide 5 - Quiz
Pepsinogeen wordt in de maag zelf omgezet in actief pepsine. Waarom daar pas?
A
Het heeft geen functie in de maagwand
B
Er zijn geen eiwitten in de maagwand
C
Anders maakt het cellen van de maag stuk
Slide 6 - Quiz
De optimum pH voor het enzym pepsine is (Binas 82E)
A
pH= 5,0
B
pH= 6,6
C
pH= 2,5
D
pH= 7,2
Slide 7 - Quiz
Iemand eet een boterham. Van welke voedingsstof begint de vertering door verteringsenzymen al tijdens het kauwen?
A
van zetmeel
B
van eiwitten
C
van vetten
D
van glucose
Slide 8 - Quiz
Het molecuul uit de afbeelding behoort tot de ...
A
sachariden
B
peptiden
C
lipiden
Slide 9 - Quiz
Wat wordt er door peptidasen verteerd? (Wees heel precies in het antwoord!)
A
eiwitten
B
peptase
C
aminozuren
D
polypeptiden
Slide 10 - Quiz
In de alvleesklier worden verteringsenzymen gemaakt en uit de cel getransporteerd. Enzymen zijn eiwitten. Welke organellen zijn dus veel aanwezig in de cellen van de alvleesklier?
A
mitochondriën
B
E.R. en ribosomen
C
ribosomen
D
lysosomen
Slide 11 - Quiz
In de maag van de mens vindt met behulp van het enzym pepsine vertering plaats. Wanneer het voedsel in de 12vingerige darm terecht komt stopt de werking van pepsine. Hoe komt dit?
A
de temperatuur is er hoger hierdoor wordt pepsine onwerkzaam
B
De ph is anders hierdoor wordt pepsine onwerkzaam
C
de toevoeging van gal maakt pepsine onwerkbaar.
D
andere enzymen nemen de vertering over.
Slide 12 - Quiz
Zie de afb. hiernaast van een structuurformule. Dit is 1. ............ Uit de vertering hiervan ontstaat 2.........+.........
A
1. maltose
2. glucose en glucose
B
1. sacharose
2. glucose en fructose
C
1. lactose
2. glucose en galactose
D
1. sacharose
2. glucose en ribose
Slide 13 - Quiz
Wat is het substraat waarop amylase inwerkt?
A
vetten
B
zetmeel
C
eiwitten
D
glycogeen
Slide 14 - Quiz
Welk enzym wordt geactiveerd in de maag en door wat?
A
Pepsinogeen + pepsine = peptidase
B
Pepsinogeen + HCl = trypsine
C
Pepsinogeen + HCl = peptidase
D
Pepsinogeen + HCl = pepsine
Slide 15 - Quiz
4. Bekijk de afb. Welk enzym kan worden voorgesteld door P en welk stof door S?
A
P=amylase, S=glucose
B
P=amylase, S=maltose
C
P=peptidase, S=aminozuur
D
P=peptidase, S=dipeptide
Slide 16 - Quiz
Het molecuul uit de afbeelding behoort tot de ...
A
sachariden
B
peptiden
C
lipiden
Slide 17 - Quiz
Wat is GEEN functie van maagsap?
A
omzetting pepsinogeen in pepsine
B
bacteriën doden
C
vergroten oppervlakte van de voedselmassa
D
beschermen maagwand
Slide 18 - Quiz
In de mond verteert het enzym amylase zetmeel. Werkt amylase uit speeksel in de maag nog door? Waarom wel/niet?
A
Wel, want er is nog genoeg zetmeel over
B
Niet, want de temperatuur in de maag is te hoog
C
Niet, want de pH in de maag is te laag
Slide 19 - Quiz
Welk enzym heb je nodig om DNA te verteren tot nucleotiden? (82 E.)
A
nucleasen
B
nucleosidase
C
nucleotidase
D
DNAse
Slide 20 - Quiz
Door cellen in de wand van 12ving.darm wordt het hormoon cholecystokinine (CC) afgescheiden, zodra vetten en gedeeltelijk verteerd voedsel uit de maag in de 12ving.darm komen. CC beïnvloedt de afgifte van gal door galblaas en afgifte enzymen door alveesklier. Remt of stimuleert CC dit?
A
CC remt zowel afgifte gal als afgifte enzymen door alvleesklier
B
CC remt afgifte gal en stimuleert afgifte enzymen door alvleesklier
C
CC stimuleert afgifte gal en remt afgifte enzymen door alvleesklier
D
CC stimuleert zowel afgifte gal als afgifte enzymen door alvleesklier
Slide 21 - Quiz
In dit experiment wordt maltose gevormd uit zetmeel. Waardoor neemt de snelheid van de vorming af na 55 graden??
A
de hoeveelheid zetmeel raakt op
B
de hoge temperatuur zorgt voor denaturatie van de enzymen
C
de hoeveelheid gevormde maltose wordt te hoog
D
de snelheid van enzymen neemt af bij hoge temperatuur
Slide 22 - Quiz
Verteringssappen worden gemaakt in verteringsklieren langs het verteringskanaal, zoals: ‒ darmsapklier; ‒ lever; ‒ maagsapklier; ‒ speekselklier. In welke volgorde liggen deze verteringsklieren langs het verteringskanaal?
A
Maagsapklier – darmsapklier – speekselklier – lever
B
Maagsapklier – lever – darmsapklier – speekselklier.