Grammar chapter 6

Welcome to English class 
1 / 12
suivant
Slide 1: Diapositive
EngelsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3

Cette leçon contient 12 diapositives, avec diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Welcome to English class 

Slide 1 - Diapositive

Programme of the day 
  • Catching up :)
  • Grammar: past simple 
  • Grammar: past continuous
  • Assignments 1, 2, 3 & 4: past simple and past continuous (individually)
  • Evaluation

Slide 2 - Diapositive

Grammar: past simple
Wanneer gebruik je de past simple?

We gebruiken de present simple als we het hebben over feiten, gewoonten en dingen die we met regelmaat doen.
- I play tennis. --> dit doe je met regelmaat, dat is een feit.

Maar wat als je nou bijvoorbeeld vorige week hebt getennist? Hoe zeg je dat dan?
- I played tennis last week. --> dit is de past simple.

Slide 3 - Diapositive

-Vaak staan er in een zin signaalwoorden.

Dat zijn woorden die het signaal afgeven dat de zin in de past simple, oftewel in de verleden tijd staat, bijvoorbeeld: yesterday, last week, last year, three days ago, a long time ago, in 1989, etc.

For example: 

  • I played football three days ago.
  • A long time ago, I visited my grandmother.
  • I wanted to meet him yesterday.

Signaalwoorden kunnen zoals je ziet vooraan of achteraan de zin staan.


Slide 4 - Diapositive

-Hoe maak je de past simple?

De basisregel voor het schrijven van de past simple is: schrijf -ed achter de stam.

  • to talk: I talked to Jim this morning.
  • to watch: We watched the match yesterday.
  • to play: She played with her brother.
  • to walk: Last week, they walked towards the forest.
  • to laugh: I laughed so loud that everybody could hear it.

Het maakt niet uit of je het over I, you, we of they hebt: je schrijft altijd -ed achter de stam.



Slide 5 - Diapositive

-Vuistregels: 

De basisregel voor het schrijven van de past simple is: schrijf -ed achter de stam.

Belangrijke uitzonderingen zijn:

Werkwoorden die eindigen op -e, krijgen alleen -d erachter:
- to bake: We baked a delicious cake yesterday.

Werkwoorden die eindigen op -c, krijgen -ked erachter:
- to panic: She panicked when she heard the bad news.

Werkwoorden die eindigen op -y, met een medeklinker ervoor, krijgen -ied:
- to marry: She married him when she was 18 years old.






TIP:
Klinkers: a, e, i, o, u
Medeklinkers: rest van het alfabet.

Slide 6 - Diapositive

Grammar: past continuous 

Slide 7 - Diapositive

Wat is de past continuous?

Wil je aangeven dat je iets een tijdje deed, dan gebruik je de past continuous. Kijk bijvoorbeeld naar de volgende zinnen:

- We waren aan het zingen, toen Patrick aankwam.
--> We were singing, when Patrick arrived.

- Ik zat te schreeuwen, terwijl we het verkeersbord raakten.
--> I was screaming, while we hit the road sign.

- Ik was aan het slapen, terwijl mijn vriendin ons huis aan het opruimen was.
--> I was sleeping, while my girlfriend was cleaning our house.

Slide 8 - Diapositive

Je ziet dat je de past continuous goed kunt gebruiken als er een tweede zin bij staat die begint met when of while. Dit zijn beide signaalwoorden. Aan deze woorden kun je zien dat er iets gebeurde toen of terwijl er iets anders plaatsvond.

Het eerste deel van de zin staat dan vaak in de past continuous (iets dat aan het gebeuren was):

  • We were singing, when ...
  • I was screaming, while ...
  • I was sleeping, while ...

en het tweede deel van de zin kan dan in de past simple staan (terwijl er tegelijkertijd een ander kort moment plaatsvond):

  • ... when Patrick arrived.
  • ... while we hit the road sign.

Slide 9 - Diapositive

Hoe maak je de past continuous? 

Om de past continuous te maken heb je altijd 2 werkwoorden nodig, namelijk een vervoeging van to be + werkwoord met -ing erachter. Het werkt ongeveer hetzelfde als de present continuous, het enige verschil is dat je bij de past continuous de verleden tijd van het werkwoord to be gebruikt.

                    to be                    werkwoord-ing
Ik...              I was                   playing
Jij...             You                      were walking
Hij...            He                        was studying
Zij...             She                      was eating
Het...          It                           was hurting
Wij...           We                       were swimming
Jullie...        You                      were driving
Zij...             They                     were travelling

 


I                was
you          were
he/she/it was
we.           were
you           were
they.         were

Slide 10 - Diapositive

Vuistregels:

1. Wil je aangeven dat je iets een tijdje deed, dan gebruik je de past continuous.

2. Om de past continuous te maken heb je altijd 2 werkwoorden nodig, namelijk was/were + werkwoord met -ing erachter.

Slide 11 - Diapositive

Evaluation

Slide 12 - Diapositive