Qu'est-ce que LessonUp
Rechercher
Canaux
Connectez-vous
S'inscrire
‹
Revenir à la recherche
Algemene herhaling naamvallen 1-4
Algemene herhaling naamvallen 1 tot en met 4
1 / 47
suivant
Slide 1:
Diapositive
Cette leçon contient
47 diapositives
, avec
quiz interactifs
et
diapositives de texte
.
Commencer la leçon
Partager
Imprimer la leçon
Éléments de cette leçon
Algemene herhaling naamvallen 1 tot en met 4
Slide 1 - Diapositive
Hoe herken je der, die, das?
lidwoorden
Slide 2 - Diapositive
Aantekening
:
Mannelijke woorden:
alle mannelijke mensen en dieren:
der Lehrer
alle dagen van de week:
der Montag
alle seizoenen:
der Sommer
alle maanden:
der Oktober
der Kater
Slide 3 - Diapositive
Onzijdige woorden:
alle woorden op -chen:
das Kaninchen
de meeste het-woorden:
das Dorf
das Buch
Slide 4 - Diapositive
Samenvatting
3. mannelijk: der
mensen, dieren
dagen
seizoenen
maanden
een = ein
meervoud = die
2. vrouwelijk: die
mensen, dieren
meeste op -e
alle op -heit, -keit, -schaft, -ung
een = ein
e
meervoud = die
1. onzijdig: das
alles op -chen (=verkleinwoordje)
meeste het-woorden
een = ein
meervoud = die
Slide 5 - Diapositive
Vrouwelijke woorden:
alle vrouwelijke mensen en dieren:
die Oma
de meeste woorden op -e:
die Adresse
alle woorden op -ung:
die Zeitung
alle woorden op -schaft:
die Freundschaft
alle woorden op -heit:
die Freiheit
alle woorden op -keit:
die Fröhlichkeit
die Katze
Slide 6 - Diapositive
Pferd
1/8
A
der (m)
B
die (v)
C
das (o)
Slide 7 - Quiz
Mannschaft
3/8
A
der (m)
B
die (v)
C
das (o)
Slide 8 - Quiz
Herbst
2/8
A
der (m)
B
die (v)
C
das (o)
Slide 9 - Quiz
Banknote
5/8
A
der (m)
B
die (v)
C
das (o)
Slide 10 - Quiz
Umgebung
7/8
A
der (m)
B
die (v)
C
das (o)
Slide 11 - Quiz
Tag
6/8
A
der (m)
B
die (v)
C
das (o)
Slide 12 - Quiz
Spiel
8/8
A
der (m)
B
die (v)
C
das (o)
Slide 13 - Quiz
Ausländer
1/8
A
biologisch man/vrouw
B
verkleinwoord
C
dag/maand/seizoen
D
vrouwelijke uitgang
Slide 14 - Quiz
Wasser
3/8
A
vrouwelijke uitgang
B
het-woord
C
biologisch man/vrouw
D
dag/maand/seizoen
Slide 15 - Quiz
Männlichkeit
4/8
A
het-woord
B
biologisch man/vrouw
C
vrouwelijke uitgang
D
verkleinwoord
Slide 16 - Quiz
Wochenende
5/8
A
dag/maand/seizoen
B
vrouwelijke uitgang
C
het-woord
D
verkleinwoord
Slide 17 - Quiz
Polizistin
6/8
A
verkleinwoord
B
biologisch man/vrouw
C
het-woord
D
dag/maand/seizoen
Slide 18 - Quiz
Mannschaft
7/8
A
biologisch man/vrouw
B
verkleinwoord
C
vrouwelijke uitgang
D
het-woord
Slide 19 - Quiz
Mädchen
8/8
A
het-woord
B
vrouwelijke uitgang
C
biologisch man/vrouw
D
verkleinwoord
Slide 20 - Quiz
Samenvatting
3. mannelijk: der
mensen, dieren
dagen
seizoenen
maanden
een = ein
meervoud = die
2. vrouwelijk: die
mensen, dieren
meeste op -e
alle op -heit, -keit, -schaft, -ung
een = ein
e
meervoud = die
1. onzijdig: das
alles op -chen (=verkleinwoordje)
meeste het-woorden
een = ein
meervoud = die
Slide 21 - Diapositive
DER
DIE
DAS
Dame
Streit
Kuss
Ausland
Humor
Stimmung
Tante
Gespräch
Slide 22 - Question de remorquage
die
der
das
Mann
Frau
Kind
Junge
Schule
Mädchen
Haus
Lehrer
Lehrerin
Slide 23 - Question de remorquage
de 4e naamval (Akkusativ) & ein-Gruppe
intro
Slide 24 - Diapositive
1e en 4e Naamval der Gruppe
Slide 25 - Diapositive
M
V
O
MV
1e
der / ein
die / eine
das / ein
die / keine
4e
de
n
/ ein
en
die / eine
das / ein
die / keine
1e naamval: het onderwerp
4e naamval: het lijdend voorwerp
voorbeeld: (de) Lehrer hat (zijn) Buch vergessen.
Wie/wat hat vergessen? -> (de) Lehrer -> onderwerp
wie/wat hat de Lehrer vergessen? -> (zijn) Buch -> lijd.vw.
uitleg
Help! Ik kan niet ontleden!
Slide 26 - Diapositive
Hoe noteer ik dat?
(de) Lehrer hat (zijn) Buch vergessen.
ond +1 m = der Lehrer
lv +4 o = sein Buch
uitleg
M
V
O
MV
1e
der / ein
die / eine
das / ein
die / keine
4e
de
n
/ ein
en
die / eine
das / ein
die / keine
ein-Gruppe
:
mijn - mein onze - unser
jouw - dein jullie - euer
zijn - sein hun - ihr
haar - ihr uw - Ihr
geen - kein
Slide 27 - Diapositive
Aantekening!
Neem de tabel én de ein-Gruppe over in een schrift. Je hebt ze nodig voor de volgende opdracht!
uitleg
M
V
O
MV
1e
der / ein
die / eine
das / ein
die / keine
4e
de
n
/ ein
en
die / eine
das / ein
die / keine
ein-Gruppe
:
mijn - mein onze - unser
jouw - dein jullie - euer
zijn - sein hun - ihr
haar - ihr uw - Ihr
geen - kein
Slide 28 - Diapositive
Oefenopdracht:
Jana hat (geen) Bruder.
uitleg
A
kein
B
keine
C
keinen
D
eine
Slide 29 - Quiz
Juiste antwoord: C
Jana hat (geen) Bruder.
lv +4 m = kein
en
Bruder
uitleg
M
V
O
MV
1e
der / ein
die / eine
das / ein
die / keine
4e
de
n
/ ein
en
die / eine
das / ein
die / keine
ein-Gruppe
:
mijn - mein onze - unser
jouw - dein jullie - euer
zijn - sein hun - ihr
haar - ihr uw - Ihr
geen - kein
Slide 30 - Diapositive
Hast du (mijn) Deutschbuch gesehen?
1/4
uitleg/antwoord
A
mein
B
meine
C
dein
D
deine
Slide 31 - Quiz
Mein Bruder hat (uw) Freunde abgeholt.
2/4
uitleg/antwoord
A
ihr
B
Ihre
C
Ihr
D
ihre
Slide 32 - Quiz
Morgen besuchen meine Kinder (hun) Oma.
3/4
uitleg/antwoord
A
Ihre
B
ihre
C
euer
D
eure
Slide 33 - Quiz
(onze) Lehrer haben wir seit gestern nicht mehr gesehen.
4/4
uitleg/antwoord
A
uns
B
unse
C
unser
D
unseren
Slide 34 - Quiz
Voorzetsels met de 4e naamval
:
durch
- door
für
- voor
gegen
- tegen
ohne
- zonder
um
- om
bis
- tot
entlang
- langs
Ich habe das (voor mijn) Mutter gemacht.
für +4 v = meine Mutter
uitleg
liedje!
Slide 35 - Diapositive
Stap 1
:
Ik kijk of er een voorzetsel staat.
ja -> +4
nee -> stap 2
Stap 2
:
Ik ga de zin ontleden:
ond +1
lv +4
Stappenplan - hoe los ik de naamvallen op?
uitleg
Slide 36 - Diapositive
1) (mijn) Mutter hat (zonder haar) Bruder gesungen.
ond +1 v = meine Mutter
ohne +4 m = ihren Bruder
2) (onze) Lehrer hat (de) Ball (door het) Fenster geworfen.
ond +1 m = unser
lv +4 m = den Ball
durch +4 o = das Fenster
uitleg
Help! Ik kan niet ontleden!
Slide 37 - Diapositive
Nu zelf! Let op, je moet het op de juiste manier opschrijven:
ond +1 m = mein Vater
lv +4 mv = deine Schwestern
für +4 o = den Busfahrer
Ken je de ein-Gruppe én het rijtje van de voorzetsels al uit je hoofd? Dan gaat het nog makkelijker!
uitleg
Let op de spaties bij het typen!!!
Slide 38 - Diapositive
(jouw) Bruder hat (mijn) Geld ausgegeben.
1/5
Slide 39 - Question ouverte
Ja, (hun) Schule ist hier (om de) Ecke.
2/5
Slide 40 - Question ouverte
Hat (onze) Lehrerin (de) Aufgabe gut erklärt?
3/5
Slide 41 - Question ouverte
(het) Buch (voor uw) Tochter ist sehr spannend.
4/5
Slide 42 - Question ouverte
(zonder mijn) Freundin finde ich (het) Spiel (tegen onze) Freund nicht toll.
5/5
Slide 43 - Question ouverte
Samenvatting!
Het lijdend voorwerp krijgt altijd de 4e naamval
na een voorzetsel uit het rijtje van 'durch' volgt óók altijd de 4e naamval
Kijk altijd als eerste of je zo'n voorzetsel ziet staan
Geen voorzetsel? Dan is het een onderwerp of lijdend voorwerp
uitleg
Slide 44 - Diapositive
slotwoord
Slide 45 - Diapositive
Grammatik C: Werkwoorden
met een 3e naamval
Slide 46 - Diapositive
Grammatik C: Werkwoorden
met een 4e naamval
Slide 47 - Diapositive
Plus de leçons comme celle-ci
Naamvallen: 4e naamval & ein-Gruppe
Septembre 2023
- Leçon avec
29 diapositives
Duits
Middelbare school
mavo
Leerjaar 3
Naamvallen: 4e naamval & ein-Gruppe
Mars 2021
- Leçon avec
21 diapositives
Duits
Middelbare school
mavo
Leerjaar 3
Algemene herhaling naamvallen 1-4
Septembre 2024
- Leçon avec
52 diapositives
Duits
Middelbare school
havo
Leerjaar 4
Kapitel 1 Samenvatting
Octobre 2024
- Leçon avec
43 diapositives
Naamvallen: 1e, 4e en 3e naamval ontleden
Septembre 2023
- Leçon avec
16 diapositives
Duits
Middelbare school
mavo
Leerjaar 3
Naamvallen: 4e en 3e naamval vaste voorzetsels
Novembre 2022
- Leçon avec
18 diapositives
Duits
Middelbare school
mavo
Leerjaar 3
Ein-Gruppe 4 havo
Juin 2022
- Leçon avec
38 diapositives
Duits
Middelbare school
havo
Leerjaar 4
Naamvallen: 3e naamval & ein-Gruppe
Novembre 2022
- Leçon avec
21 diapositives
Duits
Middelbare school
mavo
Leerjaar 3