Blok 3 Grammatica

Blok 3 
Grammatica
1 / 28
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo lwoo, bLeerjaar 1

Cette leçon contient 28 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 2 vidéos.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

Blok 3 
Grammatica

Slide 1 - Diapositive

Wat is het doel van deze les?
  • kun je de persoonsvorm aanwijzen in een zin met meerdere werkwoorden.  
  • kun je het werkwoordelijk gezegde benoemen in de gegeven zinnen.

Slide 2 - Diapositive

Slide 3 - Diapositive

Slide 4 - Vidéo

Welk woord in de volgende zinnen is de persoonsvorm?

Slide 5 - Diapositive

Zoek de persoonsvorm:
Ik kijk elke dag een filmpje op mijn computer.
A
Ik
B
dag
C
kijk
D
filmpje

Slide 6 - Quiz

De juf zette de computer aan.
A
zette
B
De juf
C
computer
D
aan

Slide 7 - Quiz

Ik lachte nooit om zijn flauwe grappen.
A
grappen
B
flauwe
C
lachte
D
Ik

Slide 8 - Quiz

Hij praat steeds door de les!
A
steeds
B
praat
C
Hij
D
les

Slide 9 - Quiz

Max is een gezellige jongen.
A
is
B
Max
C
jongen
D
gezellige

Slide 10 - Quiz

Fleur heeft mooi blond haar.
A
Fleur
B
heeft
C
blond
D
er staat geen werkwoord in deze zin

Slide 11 - Quiz

Hij brandde zijn vingers aan de kaars.
A
brandde
B
kaars
C
Hij
D
vingers

Slide 12 - Quiz

Weet je het nog?

Slide 13 - Diapositive

Welke woorden zijn werkwoorden?
A
boek, schrift, vakantie
B
huilen, dansen, spelen
C
bouwvakker, lasser, timmerman

Slide 14 - Quiz

Noteer de juiste persoonsvorm:
Mijn oma (vinden) het erg leuk om met mij te winkelen.
A
vind
B
vindt

Slide 15 - Quiz

(Houden) jij van regelen en kun je snel besluiten nemen?
A
Houdt
B
Houd

Slide 16 - Quiz

Wat is het doel van deze les?
  • kun je de persoonsvorm aanwijzen in een zin met meerdere werkwoorden.  
  • kun je het werkwoordelijk gezegde benoemen in de gegeven zinnen.

Slide 17 - Diapositive

Slide 18 - Diapositive

Slide 19 - Vidéo

werkwoordelijk gezegde?

Hij heeft gisteren zijn pap niet gegeten.
A
hij heeft
B
heeft
C
heeft gegeten
D
heeft zijn pap gegeten

Slide 20 - Quiz

Het werkwoordelijk gezegde?
Wie was er vanmiddag aan het spelen?
A
wie
B
was
C
was spelen
D
was aan het spelen

Slide 21 - Quiz

werkwoordelijk gezegde?
Mijn vader wil mijn kamer opnieuw schilderen.
A
wil
B
wil schilderen
C
wil opnieuw schilderen
D
schilderen

Slide 22 - Quiz

wg is gelijk aan pv:


Hij bakt een cake.

pv = bakt

wg = bakt

Slide 23 - Diapositive


wg heeft meer werkwoorden:


Benno heeft het bot gepakt.

pv = heeft

wg = heeft gepakt

Slide 24 - Diapositive

Jan koopt een haring
wg=
A
Jan
B
een haring
C
koopt
D
een

Slide 25 - Quiz

Ik ga de was ophangen.
A
ga
B
ophangen
C
ga ophangen
D
de was

Slide 26 - Quiz

Hij heeft gisteren gewonnen!
A
heeft gewonnen
B
heeft
C
gewonnen
D
gisteren

Slide 27 - Quiz

Je gaat via magister-> leermiddelen-> naar Op niveau

Blok 3 -> grammatica en daar maak je alle opdrachten


Wat ga je maken?

Slide 28 - Diapositive