werkwoordelijk gezegde

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo b, k
• Leerjaar 1,2

Werkwoordelijk gezegde

Doel: je leert over het werkwoordelijk gezegde in een zin

• Voorkennis
• Filmpje
• Quizvragen
• Opdrachten maken

werkwoordelijk
gezegde

https:

onderwerp van een zin

BIJVOORBEELD:

Marieke schuift de deuren open.

Vraag: Wie schuift?

Antwoord: Marieke

Ik leer het onderwerp te vinden.

Wat is het onderwerp?

1. Ik
2. leer
3. het onderwerp
4. vinden

Noteer de persoonsvorm en het onderwerp onder elkaar
Alleen op zaterdag eten we friet.
persoonsvorm =
onderwerp =

Het werkwoordelijk gezegde?
Wie was er vanmiddag aan het spelen?

1. wie
2. was
3. was spelen
4. was aan het spelen

werkwoordelijk gezegde?
Mijn vader wil mijn kamer opnieuw schilderen.

1. wil
2. wil schilderen
3. wil opnieuw schilderen
4. schilderen

gezegde is soms gelijk aan persoonsvorm:

Hij bakt een cake.

pv = bakt

wg = bakt

gezegde heeft soms meer werkwoorden:

Benno heeft het bot gepakt.

pv = heeft

wg = heeft gepakt

Jan koopt een haring
wg=

1. Jan
2. een haring
3. koopt
4. een

Noteer het wg uit de volgende zin: Jacco probeert alles te onthouden.

werkwoordelijk gezegde?

Hij heeft gisteren zijn pap niet gegeten.

1. hij heeft
2. heeft
3. heeft gegeten
4. heeft zijn pap gegeten

Noteer het wg: Gisteren ben ik vergeten de container buiten te zetten.

Wat is het gezegde? We lagen de hele vakantie aan het strand te zonnen.

1. lagen zonnen
2. lagen te zonnen
3. lagen aan het strand
4. lagen

Noteer het wg: Bram is al maanden aan het trainen voor de marathon.

Jorrit

wil

morgen

een appeltaart

bakken.

persoonsvorm

gezegde

onderwerp

1. Ik heb de lesstof goed begrepen
2. Ik heb de lesstof redelijk begrepen
3. Ik heb de lesstof niet begrepen

Opdrachten maken