werkwoordelijk gezegde

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo b, k
• Leerjaar 1,2

Het

Het werkwoordelijk gezegde

werkwoordelijk
gezegde

werkwoordelijk gezegde?

Hij heeft gisteren zijn pap niet gegeten.

1. hij heeft
2. heeft
3. heeft gegeten
4. heeft zijn pap gegeten

Het werkwoordelijk gezegde?
Wie was er vanmiddag aan het spelen?

1. wie
2. was
3. was spelen
4. was aan het spelen

werkwoordelijk gezegde?
Mijn vader wil mijn kamer opnieuw schilderen.

1. wil
2. wil schilderen
3. wil opnieuw schilderen
4. schilderen

wg is gelijk aan pv:

Hij bakt een cake.

pv = bakt

wg = bakt

wg heeft meer werkwoorden:

Benno heeft het bot gepakt.

pv = heeft

wg = heeft gepakt

Jan koopt een haring
wg=

1. Jan
2. een haring
3. koopt
4. een

Ik ga de was ophangen.

1. ga
2. ophangen
3. ga ophangen
4. de was

Hij heeft gisteren gewonnen!

1. heeft gewonnen
2. heeft
3. gewonnen
4. gisteren