Beeldspraak - Les 21 (deel 1)

Beeldspraak havo 3 
1 / 22
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

Cette leçon contient 22 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Beeldspraak havo 3 

Slide 1 - Diapositive

Zij is het derde wiel aan de wagen

Slide 2 - Diapositive

Vergelijking met verbindingswoord 
Bij een vergelijking wordt iets uit de werkelijkheid/object
(mens, dier of ding) vergeleken met een beeld.
Ze staan dus beide in een zin en worden meestal aan elkaar gekoppeld met het woord 'als'     (object en beeld)
Hij                                    is zo bleek als een lijk.
werkelijkheid                            beeld
object

Slide 3 - Diapositive


Dat meisje
is zo onschuldig als een lammetje

werkelijkheid                                             beeld

Slide 4 - Diapositive

Zuivere Metafoor  
Bij een metafoor wordt het beeld alleen genoemd, de werkelijkheid wordt niet genoemd.                                    

Het is hier een zwijnenstal, ruim op!
                             beeld

De werkelijkheid is bijvoorbeeld een slaapkamer.

Slide 5 - Diapositive

Zuivere Metafoor
Voorbeelden:
  • Dat schaap is er alweer ingetrapt.
  • De overheid gaat snoeien in de uitgaven.  (verminderen)
  • Het regent klachten bij de zorginstelling.

Slide 6 - Diapositive

Personificatie
Een levenloos ding wordt voorgesteld als een persoon.
'een persoon van iets maken'

Voorbeeld:
Het gevaar loerde op elke straathoek.  
De toekomst lacht je toe.
De huilende wind.

Slide 7 - Diapositive

Synesthesie
Dit is een combinatie van twee zintuiglijke indrukken, bijvoorbeeld de tastzin en het gehoor:

 Voorbeeld:
- Scherpe geur 
- Schreeuwende kleuren

Slide 8 - Diapositive

Dit was deel 1 
- vergelijking 
- zuivere metafoor 
-personificatie 
- synesthesie

Slide 9 - Diapositive

Even de neuzen tellen.

Slide 10 - Diapositive

Metonymie

De beeldspraak berust niet op een vergelijking, maar op een specifieke eigenschap van het object.

1. Deel in plaats van geheel 
    Je noemt een deel in plaats van het geheel 

     Even de neuzen tellen


2. Geheel in plaats van deel 
    Je noemt het geheel in plaats van een deel
     Nederland moet nu eindelijk weer eens naar een EK 

Slide 11 - Diapositive

Metonymie
"Jij verdient een bloemetje"

Slide 12 - Diapositive

Metonymie
"De politie heeft mij gisteren een bekeuring gegeven" 

Slide 13 - Diapositive

 
3. Het abstracte i.p.v. het concrete 

Je noemt plaats/ruimte, maar je bedoelt de mensen die daar
      zijn. 
(hoeft niet altijd mensen te zijn)

  • De zaal gaf een enorm applaus.
  • De school gaat een dag sporten. 

 
4. Het concrete i.p.v. het abstracte 

Iets abstract wordt aangeduid met een tastbaar begrip.



  • Hij heeft zijn hart op de goede plek. -> inlevingsvermogen
  • Daar kan je een goede boterham mee verdienen. -> inkomen 

Slide 14 - Diapositive

Metonymie 
"Dit jaar hoop ik op een witte kerst"

Slide 15 - Diapositive

Metonymie 
https://www.rtlnieuws.nl/entertainment/video/5415137/familie-meiland-heeft-hun-ogen-laten-vallen-op-adellijk-landgoed-kast 


Slide 16 - Diapositive

Les 21 - blz. 86-87
Opdracht 1, 2 en 3 

Slide 17 - Diapositive

Beeldspraak is altijd figuurlijk.
A
WAAR
B
NIET WAAR

Slide 18 - Quiz

'De wind huilt door de bomen.' Welke vorm van beeldspraak is dit?
A
metafoor
B
personificatie
C
vergelijking
D
-

Slide 19 - Quiz

Welke vorm van beeldspraak herken je? De samenleving is ziek.
A
metafoor
B
metonymia
C
vergelijking
D
personificatie

Slide 20 - Quiz

'Zij zingt als een nachtegaal.' Welke vorm van beeldspraak is dit?
A
vergelijking
B
metonymie
C
metafoor
D
personificatie

Slide 21 - Quiz

'Geef mij nog eens een glas'. Welke vorm van beeldspraak is dit?
A
hyperbool
B
metafoor
C
personificatie
D
metonymia

Slide 22 - Quiz