H 3.5 tegenstelling, voorvoegsel, achtervoegsel

Woorden 3.5
1 / 22
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

Cette leçon contient 22 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon

Woorden 3.5

Slide 1 - Diapositive

Doelen van 3.5

Ik leer 25 nieuwe woorden.


Ik weet wat een voorvoegsel is en ik kan daar een zin mee maken.


Ik weet wat een achtervoegsel is en ik kan daar een zin mee maken.





Slide 2 - Diapositive

Wat is een voorvoegsel?


Slide 3 - Question ouverte

Wat is een voorvoegsel?
Een stukje dat altijd het hetzelfde betekent 
in combinatie met een ander woord.

Hierdoor begrijp je wat het woord betekent.

Bijvoorbeeld: "on", dat betekent niet, 
dus ongevoelig=niet gevoelig

Slide 4 - Diapositive







Meestal schrijf je een voorvoegsel gewoon aan het woord vast.

Slide 5 - Diapositive

\





Bij Griekse voorvoegsels zie je dat er een streepje tussen komt!

Slide 6 - Diapositive

Schrijf drie woorden
met een voorvoegsel op!

Slide 7 - Carte mentale

Welk woord heeft een voorvoegsel?
A
geklets
B
gezwam
C
oeverloos
D
misverstand

Slide 8 - Quiz

Welk woord heeft een voorvoegsel?
A
soepgroente
B
minibus
C
pizzabroodje
D
vloertegel

Slide 9 - Quiz

Welk woord heeft een voorvoegsel?
A
extra
B
hoekschop
C
zwartrijder
D
interland

Slide 10 - Quiz

Wat is dan een achtervoegsel?

Slide 11 - Question ouverte

Wat is een achtervoegsel?
Een achtervoegsel is een woorddeel dat je achter een woord plakt om de betekenis of de functie van dat woord te veranderen. 

Een achtervoegsel komt (met dezelfde betekenis) 
niet als afzondelijk, "los", woord voor.

Slide 12 - Diapositive

Veel voorkomende achtervoegsels zijn:
-aar, -lijk, -heid, -teit, -baar, 
-atie, -aard, -isch, -ing, -ig, 
-sel, -loos, -vol, -lijks

                          Dat gaan we even oefenen

Slide 13 - Diapositive

Schrijf drie woorden
met een achtervoegsel op!

Slide 14 - Carte mentale

Welk woord kan je voor -aar zetten?
A
brand
B
bewonder
C
dank
D
besmet

Slide 15 - Quiz

Welk woord kan je voor -lijk zetten?
A
eer
B
brand
C
dank
D
liefde

Slide 16 - Quiz

Welk woord kan je voor -heid zetten?
A
verminder
B
bak
C
werk
D
werkelijk

Slide 17 - Quiz

Welk woord kan je voor -baar zetten?
A
aai
B
begrip
C
lui
D
werkelijk

Slide 18 - Quiz

Welk woord kan je voor -aard zetten?
A
klap
B
bak
C
lui
D
dier

Slide 19 - Quiz

Welk woord kan je voor -vol zetten?
A
minder
B
meer
C
overblijf
D
begrip

Slide 20 - Quiz

Wat kun je vertellen over:
een voorvoegsel
(dus wat is het en wat gebeurt er met de betekenis
van een woord met een voorvoegsel)

Slide 21 - Question ouverte

Aan het werk



. Maak de puzzel op p. 174 (opdracht 15)

Slide 22 - Diapositive