H 3.5 tegenstelling, voorvoegsel, achtervoegsel

woorden 3.5
Welkom in deze (digitale) les
Fijn dat je er bent!
1 / 21
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

Cette leçon contient 21 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon

woorden 3.5
Welkom in deze (digitale) les
Fijn dat je er bent!

Slide 1 - Diapositive

Wat moet hier anders?

Slide 2 - Diapositive

Doelen

Ik kan een goede zin maken met een tegenstelling.

Ik leer de betekenis van ongeveer 25 nieuwe woorden.

Ik weet wat voor en achtervoegsels zijn en ik kan daar een zin mee maken.



Slide 3 - Diapositive

We starten met het maken van opdracht 2 van woorden 3.5

Welke woorden ken je en welke gebruik je ook?
We starten even samen, zodat je weet wat je moet doen.

Slide 4 - Diapositive

Wat is een tegenstelling?
geef ook een voorbeeld

Slide 5 - Question ouverte

Wat is een voorvoegsel?
Schrijf ook een woord met een voorvoegsel op

Slide 6 - Question ouverte

Slide 7 - Lien

Welk woord heeft een voorvoegsel?
A
geklets
B
gezwam
C
oeverloos
D
misverstand

Slide 8 - Quiz

Welk woord heeft een voorvoegsel?
A
soepgroente
B
minibus
C
pizzabroodje
D
vloertegel

Slide 9 - Quiz

Welk woord heeft een voorvoegsel?
A
extra
B
hoekschop
C
zwartrijder
D
interland

Slide 10 - Quiz

Wat is dan een achtervoegsel?
Geef ook een voorbeeld

Slide 11 - Question ouverte

Veel voorkomende achtervoegsels zijn:
-aar, -lijk, -heid, -teit, -baar, -atie, -aard, -isch, -ing, -ig, -sel, -loos, -vol, -lijks

                          Dat gaan we even oefenen

Slide 12 - Diapositive

Welk woord kan je voor -aar zetten?
A
brand
B
bewonder
C
dank
D
besmet

Slide 13 - Quiz

Welk woord kan je voor -lijk zetten?
A
eer
B
brand
C
dank
D
liefde

Slide 14 - Quiz

Welk woord kan je voor -heid zetten?
A
verminder
B
bak
C
werk
D
werkelijk

Slide 15 - Quiz

Welk woord kan je voor -baar zetten?
A
aai
B
begrip
C
lui
D
werkelijk

Slide 16 - Quiz

Welk woord kan je voor -aard zetten?
A
klap
B
bak
C
lui
D
dier

Slide 17 - Quiz

Welk woord kan je voor -vol zetten?
A
minder
B
meer
C
overblijf
D
begrip

Slide 18 - Quiz

huiswerk
Om je doelen te halen ga je de volgende opdrachten maken:
3.5 opdracht 2,3,4,5,6,8,10,14,15,16.
Je hebt dit op donderdag 10 februari af voor je de les in komt.
Elke les bespreek ik een aantal opdrachten, zorg dus dat je elke les weer iets af hebt.

Slide 19 - Diapositive

Doelen

Ik kan een goede zin maken met een tegenstelling.

Ik leer de betekenis van ongeveer 25 nieuwe woorden.

Ik weet wat voor en achtervoegsels zijn en ik kan daar een zin mee maken.



Slide 20 - Diapositive

Wat kun je vertellen over:
een voorvoegsel
(dus wat is het en wat gebeurt er met de betekenis
van een woord met een voorvoegsel)

Slide 21 - Question ouverte