@@Werkwoordspelling groep 7/8

Wij (wachten) gisteren op de bus.
A
wachten
B
wachte
C
wachtte
D
wachtten
1 / 18
suivant
Slide 1: Quiz
SpellingBasisschoolGroep 7

Cette leçon contient 18 diapositives, avec quiz interactifs.

time-iconLa durée de la leçon est: 15 min

Éléments de cette leçon

Wij (wachten) gisteren op de bus.
A
wachten
B
wachte
C
wachtte
D
wachtten

Slide 1 - Quiz

Pa en ma (juichen) heel hard bij de wedstrijd vorige week.
A
juichtten
B
juichden
C
juichten
D
juichde

Slide 2 - Quiz

De barman had een lekker drankje (mixen)

Slide 3 - Question ouverte

Normaal pak ik de trein, maar vorige week (reizen) ik met de bus.
A
rees
B
reisde
C
reiste
D
reizde

Slide 4 - Quiz

De kinderen (leven) met oma mee toen opa overleed.
A
leven
B
leefden
C
leefde
D
leefte

Slide 5 - Quiz

(Worden) je vader ook altijd zo blij van de lente?
A
Word
B
Wordt
C
Wort
D
Woord

Slide 6 - Quiz

Mijn juf (vinden) dat ik heel mooi kan schrijven!

Slide 7 - Question ouverte

Zij heeft limonade op de grond (morsen)
A
gemorst
B
gemorsdt
C
gemorsd
D
bemorst

Slide 8 - Quiz

Heb jij de laatste peren al (proeven)
A
geproeft
B
geproevt
C
geproefdt
D
geproefd

Slide 9 - Quiz

De (kneuzen) teen deed nog altijd veel pijn.
A
gekneuzde
B
gekneuste
C
gekneusde
D
gekneusten

Slide 10 - Quiz

Vroeger (zorgen) de boer altijd voor de kippen.
A
zorgden
B
zorgten
C
zorgen
D
zorgde

Slide 11 - Quiz

De (roesten) onderdelen van de fiets moesten vervangen worden.

Slide 12 - Question ouverte

(Wenden) jij je ook altijd tot de juf als je iets niet begrijpt?
A
Wendt
B
Went
C
Wend
D
Wentd

Slide 13 - Quiz

Die mannen hebben hier de weg (verbreden).
A
verbreed
B
verbreedt
C
verbredt
D
verbred

Slide 14 - Quiz

Deze (verbreden) weg is wel fijn!
A
verbreedde
B
verbreede
C
verbrede
D
verbreden

Slide 15 - Quiz

De mannen (verbreden) de weg vorige week.
A
verbrede
B
verbreden
C
verbreedde
D
verbreedden

Slide 16 - Quiz

Groep 7/8 (dansen) vorig jaar de hele dag met caranaval.
A
dansde
B
dansden
C
danste
D
dansten

Slide 17 - Quiz

Die duif (broeden) al de hele dag.
A
broed
B
broedt
C
broet
D
broedde

Slide 18 - Quiz