Werkwoordspelling 1

Hij ... ... op de bank gisteren na die lange fietstocht. (uitrusten)
1 / 20
suivant
Slide 1: Question ouverte
SpellingBasisschoolGroep 8

Cette leçon contient 20 diapositives, avec quiz interactifs.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Hij ... ... op de bank gisteren na die lange fietstocht. (uitrusten)

Slide 1 - Question ouverte

Toen mijn vader thuis kwam ... hij meteen een kop koffie. (zetten)
A
zetten
B
zette
C
zeten
D
gezet

Slide 2 - Quiz

Hij ... goed wat meester hem heeft verteld. (onthouden)

Slide 3 - Question ouverte

De kapster kamt de ... haren van haar klant. (wassen)
A
gewasde
B
gewaste
C
gewasse
D
gewassen

Slide 4 - Quiz

Eerst schilt ze de appels, daarna ... ze het deeg. (kneden)

Slide 5 - Question ouverte

Goedemiddag! U ... zich in de trein naar Nijmegen. (bevinden)
A
bevint
B
bevond
C
bevondt
D
bevindt

Slide 6 - Quiz

... hij wel dat we om elf uur een afspraak hebben? (onthouden)
A
Onthout
B
Onthoudt
C
Onthouddt
D
Onthield

Slide 7 - Quiz

Toen onze vriend over de finish kwam, ... we allemaal. (juichen)

Slide 8 - Question ouverte

Mijn moeder ... vroeger vaak uren met haar vriendinnen. (bellen)

Slide 9 - Question ouverte

Wij ... gisteren op het veldje achter de school. (basketballen)
A
basketballen
B
basketbalden
C
basketbaldden
D
gebasketbald

Slide 10 - Quiz

We maakten een tochtje door de duinen op onze ... fietsen (huren)

Slide 11 - Question ouverte

De juf heeft een filmpje ... om straks te te laten zien. (downloaden)
A
download
B
gedownloadt
C
gedownload
D
downloadde

Slide 12 - Quiz

De arts deed de ... arm van de patiënt in een mitella. (kneuzen)

Slide 13 - Question ouverte

... je fiets ook door hem gemaakt? (worden)
A
Werd
B
Wordt
C
Werdt
D
Word

Slide 14 - Quiz

Aan beide kanten van de ... weg loopt nu een fietspad. (verbreden)
A
verbrede
B
verbreede
C
verbreedte
D
geverbreede

Slide 15 - Quiz

Omdat ik hem niet goed heb verstaan, ... hij de vraag. (herhalen)

Slide 16 - Question ouverte

Hoe ... je eigenlijk badmeester? (worden)
A
werd
B
werdt
C
word
D
wordt

Slide 17 - Quiz

Mijn vader ... de hamburgers iets te hard. (grillen)
A
grillde
B
grilde
C
grild
D
grildte

Slide 18 - Quiz

Omdat hij teveel had gegeten, ... hij misselijk. (worden)

Slide 19 - Question ouverte

De vrouw ... onderweg in een gezellig restaurantje. (lunchen)

Slide 20 - Question ouverte