Herhaling taalverzorging

Herhaling taalverzorging
Succes!
1 / 44
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 4

Cette leçon contient 44 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Herhaling taalverzorging
Succes!

Slide 1 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Wakker worden
(2a) Joost vindt Sara leuker dan mij.

(2b) Joost vindt Sara leuker dan ik.

Slide 2 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Breinbreker
(2a) Joost vindt Sara leuker dan mij.

(2b) Joost vindt Sara leuker dan ik.

In deze zinnen worden twee oordelen met elkaar vergeleken:
In (2a) oordeelt één persoon (Joost) over twee personen (Sara en mij); de betekenis van deze zin is, dat ‘Joost, Sara leuker vindt dan Joost mij vindt'. 

In (2b) oordelen twee personen (ik en Joost) over één persoon (Sara); bedoeld wordt, dat ‘Joost, Sara leuker vindt dan ik Sara leuk vindt’.

Slide 3 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Nog eentje
Programmeren is makkelijker dan je denkt.
(Je verwacht misschien dat het moeilijk is, maar het valt best mee.)
  
Programmeren is makkelijker als je denkt.
(Als je nadenkt, is het makkelijker.)

Slide 4 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Programmeren is makkelijker dan je denkt:
Je verwacht misschien dat het moeilijk is, maar het valt best mee.

Programmeren is makkelijker als je denkt:
Als je nadenkt, is het makkelijker.

Slide 5 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Herschrijf onderstaande zin:
marlijn het meisje dat vaak door de klas praat is vandaag woedend

Slide 6 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

Herschrijf onderstaande zin:
jan schreeuwt ik wil nu eten

Slide 7 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

Herschrijf onderstaande zin
's morgens rijden we met sven naar het noorden

Slide 8 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

Herschrijf onderstaande zin:
sara zei tegen justin dat ze op moest schieten

Slide 9 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

henk vroeg aan bas of ze een pen mocht lenen.
A
Geen aanhalingstekens
B
Wel aanhalingstekens

Slide 10 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Bart riep ik ben echt boos tegen zijn docent.
A
Geen aanhalingstekens
B
Wel aanhalingstekens

Slide 11 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Het jongetje vroeg aan zijn moeder:
'zijn we er bijna?'
A
Goed
B
Fout

Slide 12 - Quiz

Het vraagteken hoort binnen de aanhalingstekens. 
Dat is morgen, zei Gerrit.
A
Goed
B
Fout

Slide 13 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Tijdens gym schreeuwde Kim: 'Wat doe jij nou'?
A
Goed
B
Fout

Slide 14 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Regel: Als de zin eindigt met een citaat, komt de punt ...
A
binnen de aanhalingstekens
B
buiten de aanhalingstekens

Slide 15 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

In welke zin zijn de dubbele punt en aanhalingstekens juist geplaatst?
A
Ik vroeg: 'Kun je die vraag beantwoorden?'
B
Ik vroeg: 'Kun je de vraag beantwoorden'?
C
Ik vroeg: 'kun je die vraag beantwoorden?'
D
Ik vroeg 'Kun je die vraag beantwoorden'?

Slide 16 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

In welke zin zijn de dubbele punt en aanhalingstekens juist geplaatst?
A
'Pieter,' zei Geert, 'loop eens door.'
B
'Pieter', zei Geert, 'loop eens door.'
C
'Pieter,' zei Geert, 'loop eens door'.
D
'Pieter,' zei Geert, 'Loop eens door.'

Slide 17 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Pieter De Groot ging vroeg naar bed.
A
Goed
B
Fout

Slide 18 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Meneer van der Weerd is boos.
A
Goed
B
Fout

Slide 19 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Klik op het woord dat je NIET met een hoofdletter schrijft
A
sinterklaas
B
april
C
pieter
D
noord-holland

Slide 20 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Klik op het woord dat je WEL met een hoofdletter schrijft
A
maandag
B
westen
C
kerstmis
D
paasdag

Slide 21 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Klik op het woord dat je NIET met een hoofdletter schrijft
A
julia
B
sinterklaas
C
pasen
D
december

Slide 22 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Schema
Persoonsvorm? (andere tijd zetten)
Ja?  
TT = stam + t*
         VT = stam + te(n) of de(n) (t ex Kofschip)
Nee? 
't ex Kofschip / zo kort mogelijk

* Behalve bij 'ik' erbij of jij/je (als jij) erachter en gebiedende wijs

Slide 23 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Die oude man uit Spanje (bestellen) het liefst iedere avond tapas.
A
bestelt
B
besteld

Slide 24 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Denk je dat bol.com mijn pakje vandaag (thuisbezorgen)?
A
thuisbezorgt
B
thuisbezorgd

Slide 25 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Mijn zus (arriveren) morgen in Spanje.
A
arriveert
B
arriveerd

Slide 26 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Haar vliegtuig (landen) in Barcelona.
A
landt
B
land

Slide 27 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Vorig weekend (kneden) mijn opa en ik dat deeg.
A
kneden
B
kneeden
C
kneedden
D
kneedde

Slide 28 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Mijn vader heeft net de nieuwe iPhone (bestellen)
A
bestelt
B
besteld

Slide 29 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

De (uitrusten) man heeft weer zin om te voetballen.
A
uitgeruste
B
uitgerustte

Slide 30 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Joost (worden) op de gang gezet, terwijl haar zus een pizza (bestellen).
A
wordt, bestelt
B
word, bestelt
C
wordt, besteld
D
word, besteld

Slide 31 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Mijn moeder (bezorgen) een pakketje en mijn zus (behandelen) mij als stront.
A
bezorgt, behandeld
B
bezorgd, behandeld
C
bezorgt, behandelt
D
bezorgd, behandelt

Slide 32 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Gisteren (aanvaarden) de buurman zijn (opleggen) straf.
A
aanvaarde, opgelegde
B
aanvaarde, opgelegte
C
aanvaardde, opgelegde
D
aanvaardde, opgelegte

Slide 33 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Nog vragen?

Slide 34 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Eer gisteren kocht ik tien duizend eieren.

Slide 35 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

Wil jij dat plan morgen ochtend uit voeren

Slide 36 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

Ga jij zo meteen mee naar de marathon wedstrijd?

Slide 37 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

Die lange afstandloper is langer dan vijf en twintig honden opgestapeld.

Slide 38 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

Iedereen in Zuid Spanje moet zijn geld op sparen.

Slide 39 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

Aan elkaar met koppelteken.
Aan elkaar zonder koppelteken.
theorie examen
foto etalage
Zuid Holland
auto aandelen
operatie assistent
interieur verzorger

Slide 40 - Question de remorquage

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat voor werkwoord?
De man BEZUINIGT op het vlees.
A
persoonsvorm tt
B
persoonvorm vt
C
voltooid deelwoord
D
bijvoeglijk naamwoord

Slide 41 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat voor werkwoord?
Het NEERGESTORTE vliegtuig is van KLM.
A
persoonsvorm tt
B
persoonvorm vt
C
voltooid deelwoord
D
bijvoeglijk naamwoord

Slide 42 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat voor werkwoord?
RENNEND ging de peuter naar school
A
infinitief
B
bijvoeglijk naamwoord
C
onvoltooid deelwoord
D
voltooid deelwoord

Slide 43 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Nog vragen?

Slide 44 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions