Cette leçon contient 25 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.
La durée de la leçon est: 45 min
Éléments de cette leçon
Formatieve toets H1
Slide 1 - Diapositive
Samenvatten
Voordat je aan de formatieve toets kunt beginnen, kijk ik eerst of je de theorie kunt samenvatten.
Slide 2 - Diapositive
Slide 3 - Diapositive
Slide 4 - Diapositive
1.3 Vat in een zin samen wat kenmerkend was voor de situatie in de Nederlandse landbouw aan het begin van de negentiende eeuw.
Slide 5 - Question ouverte
1.3 Vat in een zin samen wat er gedurende de negentiende eeuw met betrekking tot de Nederlandse landbouw veranderde.
Slide 6 - Question ouverte
1.3 Vat in een zin samen wat kenmerkend was voor de situatie in de Nederlandse industrie aan het begin van de negentiende eeuw.
Slide 7 - Question ouverte
1.3 Vat in een zin samen wat er gedurende de negentiende eeuw met betrekking tot de Nederlandse industrie veranderde.
Slide 8 - Question ouverte
1.3 Vat in een zin samen wat kenmerkend was voor de situatie in de Nederlandse handel aan het begin van de negentiende eeuw.
Slide 9 - Question ouverte
1.3 Vat in een zin samen wat er gedurende de negentiende eeuw met betrekking tot de Nederlandse handel veranderde.
Slide 10 - Question ouverte
Slide 11 - Diapositive
Slide 12 - Diapositive
Noem twee tijdvakken met bijbehorende jaartallen passend bij H1 en H2.
Slide 13 - Question ouverte
Noem de kenmerkende aspecten passend bij H1 en H2.
Slide 14 - Question ouverte
1. Waarom trokken eind achttiende eeuw in Engeland veel mensen van het platteland naar de stad?
Slide 15 - Question ouverte
2. Bekijk bron 1. Bij welk middel van bestaan (huisnijverheid of industrie) past deze bron? Leg je antwoord uit.
Slide 16 - Question ouverte
3. Bekijk bron W23. Bij welk middel van bestaan (huisnijverheid of industrie) past deze bron? Leg je antwoord uit.
Slide 17 - Question ouverte
4. De Engelse industrie profiteerde van de Britse kolonies. Noem twee voordelen.
Slide 18 - Question ouverte
5. Noem drie voorbeelden van slechte arbeidsomstandigheden die in de meeste fabrieken voorkwamen.
Slide 19 - Question ouverte
6. Welke drie zin(nen) passen niet bij de tijd van de Industriële Revolutie (1760-1850)? Leg bij die zinnen uit waarom ze niet kloppen.
Slide 20 - Question ouverte
7. Zet de gebeurtenissen in de juiste volgorde van tijd. Begin met wat eerst kwam. A Stoommachine van James Watt. B Textiel wordt vooral door thuiswevers gemaakt. C De eerste spoorlijn in Engeland. D Er komen fabrieken die werken op waterkracht. E landbouw is het belangrijkste bestaansmiddel.
Slide 21 - Question ouverte
8. Bekijk bron 2. Bij welk gevolg van de industrialisatie past deze bron het beste? Leg je antwoord uit. A Urbanisatie. B Er ontstaat een klassensamenleving. C Slechte leefomstandigheden. D Verpaupering.
Slide 22 - Question ouverte
9. Waarom durfden maar weinig arbeiders te protesteren tegen de slechte arbeidsomstandigheden in de fabrieken?
Slide 23 - Question ouverte
10. In de industriesteden was tijdens de beginfase van de Industriële Revolutie het drankmisbruik een groot probleem. Leg uit dat het drankmisbruik zowel een gevolg was van de armoede, maar ook een oorzaak daarvan.
Slide 24 - Question ouverte
11. Is de huisvader op deze prent een voorstander van sociale wetgeving?