M&M - Grieken en Romeinen - oefentoets

 Mens & Maatschappij 
Wat weet je al voor de komende toets?
1 / 25
suivant
Slide 1: Diapositive
Mens & MaatschappijMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 1

Cette leçon contient 25 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

 Mens & Maatschappij 
Wat weet je al voor de komende toets?

Slide 1 - Diapositive

Blok 1. De Olympische spelen -Grieken

Slide 2 - Diapositive

Welke bewering over de Olympische Spelen zijn juist?
A
De eerste Olympische Spelen waren in Olympia.
B
De eerste Olympische Spelen waren in Athene.
C
De Grieken voerden oorlog tijdens de spelen.
D
De Olympische spelen waren ten ere van de Griekse koning.

Slide 3 - Quiz

Wie mochten er vroeger mee doen met de Olympische spelen?
A
Mannen
B
Mannen en vrouwen
C
Kinderen
D
Kinderen en mannen

Slide 4 - Quiz

Benoem drie verschillen tussen de Olympische spelen van vroeger en nu.

Slide 5 - Question ouverte

Waarom werden de Olympische spelen georganiseerd?
A
Om de mensen te amuseren.
B
Om een oorlog tussen de stadstaten te voorkomen.
C
Ter eren van de oppergod Zeus.
D
Om te laten zien welke stadstaat het meeste macht had.

Slide 6 - Quiz

Benoem twee sporten die tijdens de Olympische spelen in het oude Griekenland gespeeld werden.

Slide 7 - Question ouverte

Wat was een reden om mee te doen aan de Olympische spelen?

Slide 8 - Question ouverte

Leg uit wat een stadstaat is.

Slide 9 - Question ouverte

Het oude Griekenland bestond niet uit één land, maar uit meer dan honderd stadsstaten. Wat mocht een stadstaat zelf bepalen?

Slide 10 - Question ouverte

Welk betekenis past bij het begrip democratie? Kies het juiste antwoord.
A
Een land die wordt bestuurd door een koning.
B
Een land die wordt bestuurd door een groep rijke mannen.
C
Het volk mag niet meebeslissen in het bestuur.
D
Het volk mag meebeslissen in het bestuur.

Slide 11 - Quiz

Welke democratie is eerlijker: de Atheense of Nederlandse. Leg je antwoord uit.

Slide 12 - Question ouverte

Blok 2. Romeinen

Slide 13 - Diapositive

Eerst was er een koning van Rome, daarna was er een land zonder koning. Hoe noem je een land zonder koning?
A
Republiek
B
Koninkrijk
C
Keizerijk
D
democratie

Slide 14 - Quiz

Welk gebouw laat de afbeelding ons zien?

Slide 15 - Question ouverte

Bekijk nog een keer de afbeelding. Wat is de functie van dit gebouw?

Slide 16 - Question ouverte

Archeologen vinden in het noorden van Nederland weinig munten uit de Romeinse tijd.

Waarom zijn er in het zuiden van Nederland meer Romeinse munten gevonden dan in het noorden van Nederland?

A
Omdat er in het zuiden van Nederland geen munten gebruikt werden.
B
Omdat de Romeinen alleen het noorden van Nederland hadden veroverd.
C
Omdat archeologen alleen nog maar in het noorden hebben gezocht.
D
Geen van de antwoorden is juist.

Slide 17 - Quiz

Bekijk de afbeelding. Welke twee antwoord zijn juist.
A
Het Romeinse rijk bestond alleen uit het huidige Italië en Griekenland.
B
De Romeinen hadden een goed georganiseerd leger en bewaakte de grens.
C
Landen sloten zich graag aan bij het Romeinse rijk.
D
De Romeinen veroverde grote gebieden in Italië en daarbuiten.

Slide 18 - Quiz

Benoem twee Romeinse uitvindingen die wij vandaag de dag nog steeds (elke dag) gebruiken.

Slide 19 - Question ouverte

Wat nemen andere volken over van de Romeinse cultuur. Benoem er twee.

Slide 20 - Question ouverte

Er heersde twee eeuwen rust en vrede in het romeinse rijk. Hoe noem je deze periode?
A
Romana vurum
B
Pax Romana
C
Romanisering
D
polytheisme

Slide 21 - Quiz

Wat zijn natuurlijke grenzen? Kies het antwoord met de juiste voorbeelden.
A
Bergen, rivieren en forten
B
Forten, woestijnen en zeeën
C
Rivieren, woestijnen en zeeën
D
Forten, woestijnen en bergen

Slide 22 - Quiz

Bekijk de afbeelding.
Wat voor type grens is dit?
A
Kunstmatige grens.
B
Natuurlijke grens.
C
Het is geen grens.

Slide 23 - Quiz

Welke betekenis past bij het begrip staatsgodsdienst? Kies het juiste antwoord.
A
Het vereren van meerdere goden.
B
Het geloven in één god.
C
De vrijheid van geloof.
D
De officiële godsdienst van een land.

Slide 24 - Quiz

Einde

Slide 25 - Diapositive