Spijsvertering niv 2

• Verpleging en verzorging
• MBO
• Studiejaar 1

Spijsverteringsstelsel

HO.3sa en HO.3sb

Week 1	Spijsvertering. Hoe ziet deze er uit?	6.17
Week 2	Aandoeningen spijsvertering	6.17
Week 3	Voedingsproblemen/eetstoornissen	6.17
Week 4	Diabetes	6.17

Week 5	Slapen	8.22
Week 6	Bewegingsstelsel	6.18
Week 7	Aandoeningen bewegingsstelsel	6.18
Week 8	Urinewegstelsel	9.25
Week 9	Observatie urine en ontlasting	9.25

Leerdoelen

Je leert: ​

1. de weg van het voedsel door het spijsverteringskanaal. ​
   
2. de plaats van de organen in het spijsverteringskanaal
3. de namen van de organen te benoemen 

Doel spijsvertering

Voedsel veranderen zodat voedingsstoffen opgenomen kunnen worden in het bloed

Inname van voedsel ​

Fijn maken​

Verteren​

Transport​

Opname van voedingsstoffen in bloed​

Uitscheiden​

Opdracht 1

1. Maak tweetallen

2. Teken op het grote vel jezelf over

3. Teken hierin de weg die het eten aflegt

4. Zet de namen van de organen er bij

Opdracht 2

Elk tweetal krijgt een orgaan.

Zoek uit:

1. Waar ligt dit orgaan

2. Wat doet dit orgaan

Mond/keelholte

Gebit: 

Kauwen

  

Tong: 

Functie bij smaak, spraak en slikken​ 

Smaakorganen​​

Slokdarm

Zorgt dat voedsel vanuit de mond naar de maag gaat

Maag

Functies: ​

• Opslaan van water en voedsel​​
• Kneden van het voedsel​​
• Voedsel zit max 4 uur in de maag

Dunne darm

• 6 meter lang
• Sappen uit de lever en alvleesklier komen hier samen en helpen voedsel te verteren
• Voedingsstoffen worden hier opgenomen in het bloed

Naam 12 vingerige darm:

Lengte 20-25 cm = 12 vingerbreedtes lang

Naam nuchtere darm:

wanneer iemand dood is, dit deel van de darm leeg is (dus nuchter)

Spijsvertering

Dunne darm:

• 5 meter lang

• 4 tot 6 uur in dunne darm

Dikke darm

• 1,5 meter lang
• Water wordt uit de voedselresten gehaald 
• Water gaat via de darmwand het bloed in 
• Laatste deel waar het voedselresten verzameld worden is de endeldarm

Opdracht

1. Ga na of je alle organen hebt gehad bij begin van de les
2. Verbeter hem
3. Zet bij elk orgaan de functie
4. Klaar? Maak in TM de stellingvragen die horen bij dit hoofdstuk