semaine 48 : écouter/ grammaire II

semaine 48
=> écouter 3.4  : ex 9 -14 online
=> grammaire II : 16a-  16c in werkboek
=> leren : apprendre 4 et 5 


=> let op ! achterin deze lessonup staan nakijkbladen weektaak 47
-3.4 Maken Ex. 9 tm 14 (en ligne)
-3.5 Maken Ex 16a tm 16c (livre)
-Leren Apprendre 4 et 5 



1 / 17
suivant
Slide 1: Diapositive
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

Cette leçon contient 17 diapositives, avec diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

semaine 48
=> écouter 3.4  : ex 9 -14 online
=> grammaire II : 16a-  16c in werkboek
=> leren : apprendre 4 et 5 


=> let op ! achterin deze lessonup staan nakijkbladen weektaak 47
-3.4 Maken Ex. 9 tm 14 (en ligne)
-3.5 Maken Ex 16a tm 16c (livre)
-Leren Apprendre 4 et 5 



Slide 1 - Diapositive

programme 
- formatieve toets apprendre 2 & 3
- herhaling vorige week : le verbe METTRE
- cette semaine : het bijvoeglijk naamwoord : bijzondere vormen
zelfstandig : oefening 9 tm 14 online

Slide 2 - Diapositive

terugblik : 
- wat betekent het werkwoord METTRE?
- waarom heb ik vorige week een smurf gebruikt in de les?
- het voltooid deelwoord van mettre is ..........
- de passé composé vervoeg ik met ............ dus er gebeurt niets met het voltooid deelwoord

Slide 3 - Diapositive

le verbe METTRE : leggen/zetten/aantrekken  
je mets                                                 j'ai mis
tu mets                                                tu as mis
il/elle/on met                                 il/elle/ on a mis
nous mettons                               nous avons mis
vous mettez                                  vous avez mis
ils mettent                                      ils ont mis

j'ai mis  /  tu as mis/  il a mis/ elle a mis/ on a mis/ nous avons mis/ vous avez mis/ ils ont mis/ elles ont mis

Slide 4 - Diapositive

1. De vorm van het bijvoeglijk naamwoord

Kijk en luister naar het instructiefilmpje over de VORM van het bijvoeglijk naamwoord.

Slide 5 - Diapositive

De vorm van het bijvoeglijk naamwoord
Het bijvoeglijk naamwoord past zich aan, aan het woordje waar het over gaat.

Un grand garçon
Deux grands garçons
Une grande fille
Deux grandes filles

M. enkv
M. mv
-
+ S
V.enkv
V.meerv
+e
+ es

Slide 6 - Diapositive

Het bijvoeglijk naamwoord
Het bijvoeglijk naamwoord staat in het Frans ACHTER het zelfstandig naamwoord ……….
Un chat gris                                                           les cours ennuyeux
Un bâtiment moderne                                      une fille marrante

TENZIJ het bijvoeglijk naamwoord voorkomt in het  rijtje :
BON BEAU JOLI
HAUT LONG PETIT
JEUNE GROS  GRAND
VIEUX MAUVAIS MÉCHANT
NOUVEAU AUTRE LARGE
PREMIER / DERNIER en alles wat ertussen zit (de rangtelwoorden)

Slide 7 - Diapositive

Het bijvoeglijk naamwoord heeft verschillende uitgangen :
Mannelijk enkelvoud - geen uitgang  / Vrouwelijk enkelvoud – E
Mannelijk meervoud – S  / Vrouwelijk meervoud – ES



Als een mannelijk bvnw eindigt op een – e ( bv JEUNE) dan komt er voor de vrouwelijke vorm geen extra – e achter.
Als een mannelijk bvnw eindigt op een – X (bv heureux) dan verandert de x in SE voor de vrouwelijke vorm (heureuse)
Als een mannelijk bvnw eindigt op een – F (bv sportif) dan verandert de F in VE voor de vrouwelijke vorm (sportive)
Als een mannelijk bvnw eindigt op – ER (bv cher) dan verandert de ER in ÈRE voor de vrouwelijke vorm (chère)
Als een mannelijk bvnw eindigt op c (bv public) dan verandert c in que voor de vrouwelijke vorm (publique)

sommige bijvoeglijke naamwoorden  krijgen in de vrouwelijke vorm een dubbele medeklinker ;
un parc naturel - une beauté naturelle    / un bon café - une bonne idée  / un ancien élève - une ancienne élève

Slide 8 - Diapositive

Verder : een aantal  onregelmatige bijvoeglijk naamwoorden: 

Long/longue       frais/fraîche           gros/grosse         gentil/gentille           fou/folle
Sec/sèche        Doux/douce        Blanc /blanche  favori/ favorite   faux/fausse   doux/ douce
gentil /gentille    bas/ basse   beau/ belle   nouveau /ñouvelle     long/ longue  vieux/ vieille
inquiet/ inquiète 

De bvnw’s nouveau/ beau en vieux hebben een aparte mannelijke vorm ev wanneer het zn wat volgt begint met een klinker of stomme h:
Un bel arbre - een mooie boom 
Un nouvel ami -  een nieuwe vriend 
Un vieil hôtel  - een oud hotel
LET OP : deze vorm is alleen voor MANNELIJK EV => une belle amie / une nouvelle imprimante/ une vieille école!!

Slide 9 - Diapositive

meervouden
bijzonderheden : 

Sommige  mannelijke bvnw's zijn afwijkend in het meervoud : 
-s blijft -s ; le gros livre - les gros livres  -  het dikke boek/ de dikke boeken
x blijft x : le vieux palais - les vieux palais  - het oude paleis - de oude paleizen
al wordt aux ; le parc national - les match nationaux  - het nationale park- de nationale wedstrijden
eau wordt eaux ; le nouveau vélo - les nouveaux vélos - de nieuwe fiets- de nieuwe fietsen



Slide 10 - Diapositive

les adjectifs de couleur

Slide 11 - Diapositive

Slide 12 - Diapositive

maak 16a- 16c in je schrift

Slide 13 - Diapositive

kijk nu de weektaak van vorige week na :
 -3.2 Maken Ex 3 tm 6 (livre)
 -3.3 Maken Ex 8a tm 8d (livre) 

Exercice 3 –positif              négatif                       doute
                     formidable     difficile                       ce n’est pas sûr
                     intéressant      horrible                      je ne sais pas
                      j’adore            je déteste                   peut-être
                       joli                      nul
                      trop bien          moche
                      mignon            mauvais
B  Voorbeelduitwerking:
1 Moi, je trouve que la piscine est formidable. / J’adore nager.
2 Je déteste les maths. / Les maths, c’est difficile. / J’adore les maths, c’est intéressant !
3 Je trouve que les vêtements sont jolis. / Le style de la fille, c’est nul !
4 Le foot ? C’est un sport horrible. Je déteste les matchs à la télé !

Slide 14 - Diapositive

Exercice 4 – Mise en route ~ Vocabulaire
1 amitié                                                            5 bizarre
2 amusantes                                                 6 personne n’
3 un accident                                               7 recommande
4 le personnage principal                      8 possible

Exercice 5 –  1 Informatie geven over de films.
2 Een ander persoon, een ander leven
 Mysterie en gevaar  / Droomvakantie … of niet?   Een heel bijzondere vriend

Exercice 6 –   1 a Vacances de rêve … ou pas ?
 b Mystère et danger, Vacances de rêve … ou pas ?, Un copain très spécial.
 c geen
 d Une autre personne, une autre vie, Mystère et danger.
 e Vacances de rêve … ou pas ?, Un copain très spécial.
 f Mystère et danger.
 g Un copain très spécial.

3 Na een auto-ongeluk wordt Asmarah door iedereen Julie genoemd en woont ze in een ander land bij andere ouders. Ze gaat op zoek naar haar eigen ouders en eigen huis. Maar waar moet ze beginnen?
4 a Er wordt niet gesproken.
  De docenten kijken niet naar de leerlingen / kijken de leerlingen niet aan
 b Als ze grote plastic zakken vindt met heel zware dingen.
5 a Ze gaan voor het eerst zonder ouders op vakantie.
 b Ze kunnen niet koken.
  Ze hebben geen geld om naar een restaurant te gaan.
 c De titel betekent: Een droomvakantie of toch niet?
Een vakantie zonder ouders lijkt een droomvakantie. Maar in de praktijk blijkt het toch wel lastig zonder ouders.
6 a Faux, hij is er niet blij mee.
 b Vrai
 c Faux, het gaat over vriendschap tussen een robot en een jongen.
7 Un objet en métal, avec des yeux et une bouche.
 Een voorwerp van metaal met ogen en een mond.
8 a Il met le truc dans son placard.
  Hij legt het ding in zijn kast.
 b Il met
9 Mystère et danger.
 J’ai eu peur, le mystère de son école.
10 a Trop bien, formidables, j’ai aimé, je recommande, cinq étoiles.
 b De acteurs spelen goed en het eind van de film is goed.
11 a Faux, Timo zegt dat je minstens 13 jaar moet zijn, anders is de film te spannend.
 b Vrai, Timo geeft evenveel sterren als de jury, namelijk vijf sterren.
12 Ster




















2 D
3 Na een auto-ongeluk wordt Asmarah door iedereen Julie genoemd en woont ze in een ander land bij andere ouders. Ze gaat op zoek naar haar eigen ouders en eigen huis. Maar waar moet ze beginnen?
4 a Er wordt niet gesproken.  De docenten kijken niet naar de leerlingen
 b Als ze grote plastic zakken vindt met heel zware dingen.
5 a Ze gaan voor het eerst zonder ouders op vakantie.
 b Ze kunnen niet koken/ geen geld om nr restaurant te gaan.
 c De titel betekent: Een droomvakantie of toch niet?
Een vakantie zonder ouders lijkt een droomvakantie. Maar in de praktijk blijkt het toch wel lastig zonder ouders.
6 a Faux, hij is er niet blij mee.  /  b Vrai  /  c Faux, het gaat over vriendschap tussen een robot en een jongen.
7 Un objet en métal, avec des yeux et une bouche.
 Een voorwerp van metaal met ogen en een mond.



 b De acteurs spelen goed en het eind van de film is goed.
11 a Faux, Timo zegt dat je minstens 13 jaar moet zijn, anders is de film te spannend.
 b Vrai, Timo geeft evenveel sterren als de jury, namelijk vijf sterren.
12 Ster
Exercice 7 – Mise en pratique
Voorbeeldantwoord:
J’ai vu le film « … ». Je n’ai pas aimé le film parce que je déteste les comédies et les acteurs sont nuls. En plus, la fin était horrible / l’histoire était mauvaise. Je mets / J’ai mis 1 étoile.
GRAMMAIRE I – Het onregelmatige werkwoord mettre
Exercice 8A
1 Hij legt het ding in de kast.
 Ik heb vijf sterren gezet.
2 -
3 a 1
 b 3
 c -
 d 8
 e 5
 f 4
 g 2
 h 7
 i -
 j 6
Exercice 8B
A
1 mettons
2 mets
3 mets
4 met
5 mettent
6 ai mis
B
1 Wij zetten het bureau in de hoek van de slaapkamer.
2 Trek jij met carnaval je clownspak aan?
3 Ik leg al mijn kleren in mijn kast.
4 Waarom doet zij altijd mascara op?
5 De kinderen zetten de taart in de oven.
6 Ik heb de boter in de koelkast gezet.
Exercice 8C
1 on met
2 mes grands-parents mettent
3 je mets
4 vous mettez
5 nous mettons
6 il met
7 ma sœur a mis
8 tu as mis
Exercice 8D
Voorbeelduitwerking:
1 Tu mets ton portable dans le sac à dos ?
2 Nous avons mis nos vêtements dans le placard.
3 Je mets les œufs dans le frigo.
4 Ma mère a mis la voiture dans le garage.
5 Vous mettez la guitare dans le coin de la salle de séjour ?
6 On met le journal sur la table.
































Slide 15 - Diapositive

 b Il met
9 Mystère et danger.
 J’ai eu peur, le mystère de son école.
10 a Trop bien, formidables, j’ai aimé, je recommande, cinq étoiles.
 b De acteurs spelen goed en het eind van de film is goed.
11 a Faux, Timo zegt dat je minstens 13 jaar moet zijn, anders is de film te spannend.
 b Vrai, Timo geeft evenveel sterren als de jury, namelijk vijf sterren.
12 Ster

GRAMMAIRE I – Het onregelmatige werkwoord mettre
Exercice 8A   
1 Hij legt het ding in de kast.  / Ik heb vijf sterren gezet.
2 -
3 a 1    /  b 3   /  c -  /  d 8  / e 5  / f 4  / g 2 / h 7  /  i -  / j 6
Exercice 8B /A
1 mettons                     3 mets                           5 mettent
2 mets                          4 met                              6 ai mis
B
1 Wij zetten het bureau in de hoek van de slaapkamer.
2 Trek jij met carnaval je clownspak aan?
3 Ik leg al mijn kleren in mijn kast.
4 Waarom doet zij altijd mascara op?
5 De kinderen zetten de taart in de oven.
6 Ik heb de boter in de koelkast gezet.
Exercice 8C
1 on met
2 mes grands-parents mettent
3 je mets
4 vous mettez
5 nous mettons
6 il met
7 ma sœur a mis
8 tu as mis

Exercice 8D
Voorbeelduitwerking:
1 Tu mets ton portable dans le sac à dos ?
2 Nous avons mis nos vêtements dans le placard.
3 Je mets les œufs dans le frigo.
4 Ma mère a mis la voiture dans le garage.
5 Vous mettez la guitare dans le coin de la salle de séjour ?
6 On met le journal sur la table.
































1 Tu mets ton portable dans le sac à dos ?
2 Nous avons mis nos vêtements dans le placard.
3 Je mets les œufs dans le frigo.
4 Ma mère a mis la voiture dans le garage.
5 Vous mettez la guitare dans le coin de la salle de séjour ?
6 On met le journal sur la table.

Slide 16 - Diapositive

8d
1 Tu mets ton portable dans le sac à dos ?
2 Nous avons mis nos vêtements dans le placard.
3 Je mets les œufs dans le frigo.
4 Ma mère a mis la voiture dans le garage.
5 Vous mettez la guitare dans le coin de la salle de séjour ?
6 On met le journal sur la table.

Slide 17 - Diapositive