Instructie 5 § 3 Lidwoord en zelfstandig naamwoord blz. 204
lw: de, het een > hoort altijd bij een zelfstandig naamwoord !
bepaald lidwoord (blw): de, het
onbepaald lidwoord (olw): een
zn: een mens, dier, plant, ding of gevoel
> je kan er vaak de, het of een voor zetten: de vriend, het paard, de tulp, een liefde
> heeft meestal een enkelvoud of meervoud: vrienden, paarden, tulpen, liefdes
> kan vaak een verkleinwoord van maken: vriendje, paardje, tulpje, liefje
Oefen voorbeeld:
De artiesten hebben een luid applaus gekregen.