Sterke werkwoorden Duits 5V neu

• Duits
• Middelbare school
• havo, vwo
• Leerjaar 5

Starke Verben

Deutsch

Lernziele heute:

1. Sie kennen die Regeln der deutschen starken Verben (Präsens, Präteritum und Partizip Perfekt)

2. Sie kennen die Ausnahmen

3. Sie können die Regeln und 

Ausnahmen anhand des Kontextes in Sätzen anwenden

Was wissen Sie noch über starke Verben?
Woran erkennen Sie ein starkes Verb?

Ook in het Nederlands kennen we sterke werkwoorden:

Sterk worden deze werkwoorden door
een klinkerverandering
in de verleden tijd

En in het Duits?

Naast een klinkerverandering in de verleden tijd, hebben sterke werkwoorden in het Duits ook

een klinkerverandering
in de tegenwoordige tijd

Tot nu toe kende je de zwakke werkwoorden

Die kon je vervoegen met
het ezelsbruggetje

(FE)-E-ST-T-EN-T-EN

Wat is er nu anders bij de sterke werkwoorden?

Sterke werkwoorden krijgen in sommige vormen

een klinkerverandering in de stam

Welche Buchstaben kommen für eine solche Änderung in Frage?
Schreiben Sie auf, was Ihnen einfällt.

De klinkerverandering

a -> ä
au -> äu

o -> ö

korte e -> i 
lange e -> ie

Denken Sie an Beispiele für starke deutsche Verben mit den Buchstaben:
a, au, o oder e (lang oder kurz) im Stamm.

Starke Verben mit a, au of o in dem Stamm

Diese Verben erhalten einen Umlaut (ä, äu, ö) mit du und er/sie/es.

Zum Beispiel:

Fahren > du fährst > er/sie/es fährt

Saufen > du säufst > er/sie/es säuft

Stoßen > du stößt > er/sie/es stößt

Aber, ihr fahrt, ihr sauft und ihr stoßt

Starke Verben mit einem langen oder kurzen e im Stamm

Starke Verben mit einem langen oder kurzen e im Stamm werden 

in i oder ie umgewandelt mit du und er/sie/es.

Zum Beispiel:

Lang: Sehen > du siehst > er/sie/es sieht

Kurz: Sprechen > du sprichst > er/sie/es spricht

Aber, ihr seht und ihr sprecht

 Ausnahmen ... leider

De meest voorkomende uitzonderingen zijn de werkwoorden: geben [geven], nehmen [nemen], treten [trappen]

Deze drie sterke werkwoorden hebben allemaal een lange e in de stam, maar deze klank verandert in een i:

geben – du gibst, er/sie/es gibt

nehmen – du nimmst, er/sie/es nimmt

treten – du trittst, er/sie/es tritt

 Ausnahmen... leider noch mehr

Onderstaande werkwoorden krijgen nooit een klinkerverandering, ongeacht of ze lang of kort zijn qua uitspraak -e!

(b)rennen > er (b)rennt                     nennen > er nennt

denken > er denkt                               (be)stehen > er (be)steht

gehen > er geht

kennen > er kennt 

Probeer nu eens zelf
de juiste vorm
van het werkwoord te vinden

Du ... (helfen) deiner Schwester mit den Hausaufgaben.

Mutter ... (sehen = zien) die Show im Fernsehen.

Vul de volgende zin aan met de juiste vervoeging:

Der Vater ... (nemen) sein Kind mit zur Arbeit.

Verleden tijd van sterk werkwoord

Bij de sterke werkwoorden verandert -net als in het Nederlands- in de verleden tijd de stam-klinker in alle vormen. 

Hoe? 

Daar zijn geen specifieke regels voor. Net als bij andere talen -zoals bijvoorbeeld Engels- zul je rijtjes uit je hoofd moeten leren. 

Verleden tijd van sterk werkwoord

Achter de veranderde 

stam plak je de uitgang 

van de verleden tijd:

Een voltooid deelwoord van een zwak werkwoord

ken je al en wordt meestal zo gevormd:
ge - stam - t

kochen (= koken) -> gekocht
kaufen (=kopen) -> gekauft

Voltooid deelwoord sterk werkwoord

Dit voltooid deelwoord wordt meestal zo gevormd:

ge - stam - en

laufen (= lopen) -> gelaufen
fahren (= rijden) -> gefahren

maar leer ze alsnog uit je hoofd!

Starke Verben

Schwache Verben

Stammvormen zijn onregelmatig

Stammvormen zijn regelmatig

Het voltooid deelwoord krijgt „ge-"aan het begin en aan het eind „-en“

Het voltooid deelwoord krijgt „ge-"aan het begin en aan het eind „-t“

De klinker verandert in de verleden tijd

Er is geen klinkerverandering in de verleden tijd

Hoe ging het drag en drop voor jou?
Wist je alles meteen?

Niet? Neem alle slides nu nog een keer aandachtig door

😒🙁😐🙂😃

Testen Sie sich selbst!

sterke werkwoorden hebben een klinkerwisseling in de verleden tijd

1. Richtig
2. Falsch

Het sterke werkwoord als voltooid deelwoord begint met -ge en eindigt op -d of -t

1. Richtig
2. Falsch

Verben: stark oder schwach
"laufen"

1. stark
2. schwach

Erläuterung (toelichting)

laufen – starkes Verb – (Präteritum: er lief)

Verben: stark oder schwach
"sitzen"

1. stark
2. schwach

Erläuterung (toelichting)

sitzen – starkes Verb – (Präteritum: er saß)

Verben: stark oder schwach
"lachen"

1. stark
2. schwach

Erläuterung (toelichting)

lachen – schwaches Verb – (Präteritum: er lachte)

Verben: stark oder schwach
"schreiben"

1. stark
2. schwach

Erläuterung (toelichting)

schreiben – schwaches Verb – (Präteritum: er schrieb)

Verben: stark oder schwach
"besuchen"

1. stark
2. schwach

Erläuterung (toelichting)

besuchen – schwaches Verb – (Präteritum: er besuchte)

Verben: stark oder schwach
"fahren"

1. stark
2. schwach

Erläuterung (toelichting)

fahren – schwaches Verb – (Präteritum: er fuhr)

Verben: stark oder schwach
"suchen"

1. stark
2. schwach

Erläuterung (toelichting)

suchen – schwaches Verb – (Präteritum: er suchte)

Verben: stark oder schwach
"holen"

1. stark
2. schwach

Erläuterung (toelichting)

holen – schwaches Verb – (Präteritum: er holte)

Verben: stark oder schwach
"leiden"

1. stark
2. schwach

Erläuterung (toelichting)

leiden – schwaches Verb – (Präteritum: er litt)

Ende