SS K11 Starke Verben im Präteritum

Starke Verben
Deutsch
1 / 27
suivant
Slide 1: Diapositive
DuitsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 5

Cette leçon contient 27 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Starke Verben
Deutsch

Slide 1 - Diapositive

Lernziele heute:

1. Sie kennen die Regeln der deutschen starken Verben (Präteritum und Partizip Perfekt)

2. Sie können die Regeln anhand des Kontextes in Sätzen anwenden

Slide 2 - Diapositive

Was wissen Sie noch über starke Verben?
Woran erkennen Sie ein starkes Verb?

Slide 3 - Question ouverte

Ook in het Nederlands kennen we sterke werkwoorden:

Sterk worden deze werkwoorden door
een klinkerverandering
in de verleden tijd

Slide 4 - Diapositive

En in het Duits?
Naast een klinkerverandering in de verleden tijd, hebben sterke werkwoorden in het Duits ook

een klinkerverandering
in de tegenwoordige tijd

Slide 5 - Diapositive

Denken Sie an Beispiele für starke deutsche Verben mit den Buchstaben:
a, au, o oder e (lang oder kurz) im Stamm.

Slide 6 - Question ouverte

Verleden tijd van sterk werkwoord
Bij de sterke werkwoorden verandert -net als in het Nederlands- in de verleden tijd de stam-klinker in alle vormen

Hoe? 
Gebruik het schema!

Slide 7 - Diapositive

Verleden tijd van sterk werkwoord
Achter de veranderde 
stam plak je de uitgang 
van de verleden tijd:


Slide 8 - Diapositive

Een voltooid deelwoord van een zwak werkwoord
ken je al en wordt meestal zo gevormd:
ge - stam - t

kochen (= koken) -> gekocht
kaufen (=kopen) -> gekauft

Slide 9 - Diapositive

Voltooid deelwoord sterk werkwoord
Dit voltooid deelwoord wordt meestal zo gevormd:
ge - stam - en
laufen (= lopen) -> gelaufen
fahren (= rijden) -> gefahren

Slide 10 - Diapositive

Starke Verben
Schwache Verben
Stammvormen zijn onregelmatig
Stammvormen zijn regelmatig
Het voltooid deelwoord krijgt „ge-"aan het begin en aan het eind „-en“
Het voltooid deelwoord krijgt „ge-"aan het begin en aan het eind „-t“
De klinker verandert in de verleden tijd
Er is geen klinkerverandering in de verleden tijd

Slide 11 - Question de remorquage

Testen Sie sich selbst!

Slide 12 - Diapositive

sterke werkwoorden hebben een klinkerwisseling in de verleden tijd
A
Richtig
B
Falsch

Slide 13 - Quiz

Het sterke werkwoord als voltooid deelwoord begint met -ge en eindigt op -d of -t
A
Richtig
B
Falsch

Slide 14 - Quiz

Verben: stark oder schwach
"laufen"
A
stark
B
schwach

Slide 15 - Quiz

Erläuterung (toelichting)
laufen – starkes Verb – (Präteritum: er lief)

Slide 16 - Diapositive

Verben: stark oder schwach
"sitzen"
A
stark
B
schwach

Slide 17 - Quiz

Erläuterung (toelichting)
sitzen – starkes Verb – (Präteritum: er saß)

Slide 18 - Diapositive

Verben: stark oder schwach
"lachen"
A
stark
B
schwach

Slide 19 - Quiz

Erläuterung (toelichting)
lachen – schwaches Verb – (Präteritum: er lachte)

Slide 20 - Diapositive

Konjugiere: er (schreiben) _____ ein Buch.
A
schreibt
B
schriebt
C
schrieb
D
schreibte

Slide 21 - Quiz

Erläuterung (toelichting)
schreiben – starkes Verb – (Präteritum: er schrieb)

Slide 22 - Diapositive

Konjugiere: Ihr (schwimmen) _______im Meer.
A
schwimmt
B
schwammt
C
schwommt

Slide 23 - Quiz

Erläuterung (toelichting)
besuchen – starkes Verb – (Präteritum: ihr schwammt)

Slide 24 - Diapositive

1. Sie kennen die Regeln der deutschen starken Verben (Präteritum und Partizip Perfekt)
JA
Nein
ein Bisschen

Slide 25 - Sondage

2. Sie können die Regeln anhand des Kontextes in Sätzen anwenden
JA
Nein
ein Bisschen

Slide 26 - Sondage

Ende

Slide 27 - Diapositive