Schrijven 4 - les 1

Schrijven 4 - startles
1 / 30
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

Cette leçon contient 30 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 40 min

Éléments de cette leçon

Schrijven 4 - startles

Slide 1 - Diapositive

In deze les ga je
  • een sterk verhaal lezen
  • zelf een sterk verhaal verzinnen
  • sterke verhalen zo kort mogelijk samenvatten
  • de begrippen 'onderwerp' en 'hoofdgedachte' herhalen

Slide 2 - Diapositive

Lees het volgende verhaal
De zus van mijn opa, Bettie, is in 1969 naar de Verenigde Staten
geëmigreerd. Ze woont daar sindsdien in een klein dorpje in de
Rocky Mountains. Het was altijd al een aparte vrouw, gek op katten.
Met haar emigratie nam ze zeven van haar katten mee naar de USA.
De meeste katten waren in de loop van de jaren overleden, maar
één kat, Bontje, een rijzige pers van zeventien, leefde nog steeds
toen mijn opa’s zus in de jaren tachtig voor het eerst een
magnetron kreeg. Op een herfstige dag was Bontje naar buiten
geslopen. Bettie was doodongerust dat haar kat in de bergen
verdwaald zou zijn. Gelukkig, na twee dagen zoeken, vonden ze
hem, doorweekt van de regen onder een bosje.

Slide 3 - Diapositive

Bettie wilde Bontje natuurlijk lekker op laten warmen en stopte
hem daarom in de magnetron. Groot was haar verdriet toen de kat
na een minuutje op 600 watt niet meer bleek te leven. Toen ze de
handleiding erop nasloeg, stond nergens dat je geen kat in de
magnetron op zou mogen laten drogen. Ze stuurde een emotionele
klachtenbrief naar de magnetronproducent, waarin ze uitlegde hoe
gehecht ze was aan haar laatste kat. Dankzij een slimme
schadeadvocaat kreeg ze uiteindelijk een schadevergoeding van
meer dan anderhalf miljoen dollar!’

Slide 4 - Diapositive

Het verhaal, dat je net las, is een sterk verhaal. Waaraan merkte je dat?

Slide 5 - Question ouverte

Een sterk verhaal is dus een verhaal
A
dat nooit zo gebeurd kan zijn
B
dat sterk overdreven is
C
waarvan je je afvraagt of je het nou moet geloven of niet
D
waarvan je steil achterover slaat

Slide 6 - Quiz

Bedenk nu zelf een sterk verhaal
  • schrijf het in je schrift
  • gebruik 75 tot 100 woorden
  • zet onder het verhaal 1 zin dat je verhaal samenvat
  • zet tot slot 1 woord onder je verhaal dat laat zien waar je verhaal overgaat

Slide 7 - Diapositive

hoofdgedachte + onderwerp
De zin waarmee je je verhaal samengevat hebt, zal de hoofdgedachte van je verhaal zijn. 

Het ene woord dat je onder je verhaal gezet hebt, het woord dat laat zien waarover je verhaal gaat, zal het onderwerp van je verhaal zijn. 

Slide 8 - Diapositive


Wat is de hoofdgedachte?
Wat is de hoofdgedachte?
A
Man vindt vogelspin in fruit en dit is vrij uniek.
B
Arnhemmer Bart van den Akker houdt van druiven.
C
Albert Heijn vindt de vondst van een vogelspin uitzonderlijk.
D
De vrouw van Bart van den Akker koopt druiven.

Slide 9 - Quiz


Wat is een hoofdgedachte?
A
gedachte uit je hoofd
B
samenvatting van een tekst in één zin
C
samenvatting van een tekst
D
één zin in de tekst

Slide 10 - Quiz


Wat kan GEEN hoofdgedachte zijn?
A
Kangoeroe huppelt door weiland op Texel.
B
Honden troosten kinderen na aanslag.
C
Doden door stortbuien in China.
D
Huisdieren.

Slide 11 - Quiz



Het onderwerp van een tekst...
A
... vertelt in één woord waar de tekst over gaat.
B
... vertelt wat het belangrijkste van de tekst is.
C
... vertelt wat iemand ergens van vindt.
D
... vertelt wat waar of niet waar is.

Slide 12 - Quiz

Lees nu
blz 92 van boek b
lees de oranje kolommen heel goed door

Slide 13 - Diapositive

Tekstdoel: informeren.
Tekstdoel: Overtuigen.
Tekstdoel: Activeren.
reclameteksten
verkiezingsteksten
nieuwsbericht
Betoog "Stagevergoeding"
columns

Slide 14 - Question de remorquage

Sleep de juiste tekstsoorten bij de juiste tekstdoelen.
tekstdoel informeren
tekstdoel overtuigen
tekstdoel amuseren
tekstdoel overhalen
tekstdoel instrueren
een nieuwsbericht over een schietpartij
recensie over mijn gelezen boek
een strip in de Donald Duck
een advertentie voor de nieuwste iPhone
spelhandleiding van UNO

Slide 15 - Question de remorquage

Lees nu
blz 94 van boek b
de oranje kolom 'Goede tekst schrijven'

Slide 16 - Diapositive

Wat is stap 1 van het stappenplan schrijven?
A
Bepaal je doel en je publiek
B
Orden informatie
C
Kies je onderwerp
D
Schrijf en herschrijf je tekst

Slide 17 - Quiz

Wat is de laatste stap van het stappenplan 'Een goede tekst schrijven'?
A
Orden informatie
B
Verzamel informatie
C
Schrijf en herschrijf je tekst
D
Geef je tekst een passende lay-out

Slide 18 - Quiz

Wat is de juiste volgorde van het stappenplan schrijven?
A
oriënteren - voorbereiden - nakijken - uitvoeren - herschrijven
B
voorbereiden - oriënteren - uitvoeren - nakijken - herschrijven
C
oriënteren - voorbereiden - uitvoeren - nakijken - herschrijven
D
voorbereiden - oriënteren - uitvoeren - herschrijven - nakijken

Slide 19 - Quiz

Bedenk een onderwerp
Je gaat deze week een informatieve tekst schrijven. Deze tekst gaat over het verminderen van je ecologische voetstap, dus over iets goeds doen voor het milieu.  Kies hiervoor een onderwerp:

kleding                 watergebruik                      hergebruik
vervoer                 energiegebruik                  vakantie
voedsel                afval                                        wonen

Als je bijvoorbeeld 'kleding' kiest, dan ga je een tekst schrijven over hoe je met kleding je ecologische voetstap kunt verminderen. 

Schrijf je onderwerp in je schrift. 

Slide 20 - Diapositive

Je onderwerp verkennen
Maak deze opdrachten in je schrift

1. Wat weet je al over je onderwerp? Schrijf zo veel mogelijk woorden op, of maak een woordweb. Denk eraan dat wat je opschrijft ook te maken moet hebben met hoe je je ecologische voetstap kunt verminderen, dus denk aan het milieu. 

2. Wat zou je nog meer willen weten over dit onderwerp? Denk ook hierbij weer aan het milieu. Verzin zo veel mogelijk vragen. Schrijf ze ook op. 

Slide 21 - Diapositive

Lees nu
blz 96 van boek b
de oranje kolom 'Bronnen'

Slide 22 - Diapositive

Goede bronnen zijn objectief
A
Juist
B
Onjuist

Slide 23 - Quiz

Je wil betrouwbare bronnen zoeken voor een tekst over de vluchtelingencrisis.

Welke bron kun je het beste gebruiken?
A
Een artikel op een politieke site, van bijvoorbeeld, PvdV of Groen Links
B
Een tv-programma waarin mensen met verschillende meningen aan het woord komen.
C
Een twitterbericht van iemand vindt dat de politiek meer vluchtelingen moet toelaten.
D
Een wetenschappelijk verslag over een onderzoek over de meningen van kinderen over vluchtelingen.

Slide 24 - Quiz

Waarom is het belangrijk om de betrouwbaarheid van bronnen te beoordelen?
A
Om tijd te besparen bij het zoeken naar informatie.
B
Om je mening te bevestigen met bevooroordeelde bronnen.
C
Om te voorkomen dat je misleidende of onjuiste informatie gebruikt.
D
Om te zorgen dat je alleen informatie vindt die je al gelooft.

Slide 25 - Quiz

Wat doe je om de betrouwbaarheid van bronnen te beoordelen?
A
Kijken wie de schrijver van het stuk is
B
Bedenk wat het doel van de schrijver is
C
Nagaan of een site actueel is
D
Alledrie

Slide 26 - Quiz

Welke bronnen zijn betrouwbaar? 
Zet de bronnen in de juiste categorie.
Niet betrouwbaar
Betrouwbaar
Soms betrouwbaar, soms niet
www.broodjeaap.nl
NRC (een krant)
een tekst op Facebook
Quest (tijdschrift)
www.nos.nl
Privé (tijdschrift)

Slide 27 - Question de remorquage

Aan welke eis voldoen de bronnen in de kaders niet?
geloofwaardig
nauwkeurig
neutraal
redelijk
onderbouwd

Slide 28 - Question de remorquage

Bronnen zoeken
In je schrift heb je opgeschreven over welk onderwerp je een tekst gaat schrijven. 
Ook heb je opgeschreven welke vragen je bij je onderwerp hebt. 

Zoek nu drie betrouwbare websites, die je als bronnen kunt gebruiken.
Het moeten websites zijn waar je antwoorden op je vragen kunt vinden. 
Schrijf de namen van deze drie websites in je schrift. 

Slide 29 - Diapositive

Even checken
Als het goed is, heb je nu het volgende in je schrift staan:
- een sterk verhaal
- een onderwerp voor de tekst die je deze week gaat schrijven
- een woordweb over je onderwerp of in elk geval een overzicht met woorden die met je onderwerp te maken hebben
- vragen bij je onderwerp
- drie bronnen

Als je dit allemaal in je schrift hebt staan, dan ben je klaar. 

Slide 30 - Diapositive