Cette leçon contient 35 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.
La durée de la leçon est: 30 min
Éléments de cette leçon
Herhaling présent en passé composé
van avoir, être en de werkwoorden op -er
Slide 1 - Diapositive
In deze les gaan we de werkwoorden op -er, être en avoir herhalen. We beginnen met de werkwoorden op -er. Bekijk voordat we gaan beginnen, eerst deze dia.
Slide 2 - Diapositive
Nu krijg je een aantal vragen over de werkwoorden op -er. Gebruik bij de open vragen geen hoofdletters of punten.
Slide 3 - Diapositive
Vertaal in het Nederlands: nous parlons
A
jullie praten
B
wij praten
C
zij praten
D
men praat
Slide 4 - Quiz
Vertaal in het Frans: men zoekt
A
on cherche
B
tu cherches
C
vous cherchez
D
il cherche
Slide 5 - Quiz
Zeg in het Frans: hij praat
Slide 6 - Question ouverte
Zeg in het Frans: zij zoeken (vrouwelijk)
Slide 7 - Question ouverte
Nu volgen een paar vragen over de werkwoorden être en avoir in de tegenwoordige tijd.
Slide 8 - Diapositive
Hoe zeg je in het Frans "ik ben"?
Slide 9 - Question ouverte
"Zij zijn" vertaal je in het Frans met....
A
ils sont
B
ils vont
C
ils ont
D
ils font
Slide 10 - Quiz
"jullie zijn" vertaal je in het Frans met....
A
vouz êtez
B
vous été
C
vous êtes
D
vous êtez
Slide 11 - Quiz
Wat betekent avoir?
Slide 12 - Carte mentale
jullie hebben
A
vous avez
B
vous aimez
C
vous allez
D
vous êtes
Slide 13 - Quiz
Wij hebben
A
nous sommes
B
nous avons
C
vous êtes
D
tu as
Slide 14 - Quiz
ik heb
A
je suis
B
je vais
C
j'ai
D
je cherche
Slide 15 - Quiz
Als je niet wilt zeggen dat je nu iets hebt, maar dat je vroeger iets hebt gehad (verleden tijd), moet je eerst weten wat het voltooid deelwoord is van het werkwoord avoir.
Slide 16 - Diapositive
wat is het voltooid deelwoord van 'avoir'?
Slide 17 - Question ouverte
Het voltooid deelwoord van avoir is "eu". Dat betekent "gehad". Daar zet je dan de vormen van de tegenwoordige tijd voor, die we net hebben geoefend.
Slide 18 - Diapositive
men heeft gehad
A
il a eu
B
tu as eu
C
vous avez eu
D
on a eu
Slide 19 - Quiz
jullie hebben gehad
A
nous avons eu
B
ils ont eu
C
vous avez eu
D
on a eu
Slide 20 - Quiz
Hoe zeg je in het Frans "zij heeft gehad"?
Slide 21 - Question ouverte
wat is het voltooid deelwoord van 'être'?
Slide 22 - Question ouverte
Hoe zeg je in het Frans "ik ben geweest"?
Slide 23 - Question ouverte
Ook de passé composé (verleden tijd) van être maak je met het hulpwerkwoord avoir. Je zegt dus j'ai été. Letterlijk betekent dat "ik heb geweest".
Slide 24 - Diapositive
Zeg in het Frans: jij bent geweest
Slide 25 - Question ouverte
Zeg in het Frans: zij (mannelijk) zijn geweest
Slide 26 - Question ouverte
"Avoir" (hebben) en "être" (zijn) zijn onregelmatig. Een meerderheid van de Franse werkwoorden is echter regelmatig.
Een grote groep van deze regelmatige werkwoorden eindigt op -er.
Slide 27 - Diapositive
Wat is het voltooid deelwoord van "parler"?
A
parler
B
parlé
C
parle
D
parles
Slide 28 - Quiz
Zet nu de volgende vormen in de passé composé:
Slide 29 - Diapositive
tu __ __ (parler)
Slide 30 - Question ouverte
vous __ __ (aimer)
Slide 31 - Question ouverte
ils __ __ (regarder)
Slide 32 - Question ouverte
nous __ __ (marcher)
Slide 33 - Question ouverte
j' __ __ (trouver)
Slide 34 - Question ouverte
Je hebt alle opdrachten van deze les gemaakt. Welk punt zou je jezelf geven?