Levensloop hoofdstuk 1

Eerste les VWO
  • kennismaking
  • tips en adviezen
  • organisatie
  • start hoofdstuk 1
1 / 39
suivant
Slide 1: Diapositive
EconomieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

Cette leçon contient 39 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 2 vidéos.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

Eerste les VWO
  • kennismaking
  • tips en adviezen
  • organisatie
  • start hoofdstuk 1

Slide 1 - Diapositive

Kennismaken
Marijke van der Weijden
wnm@regiocollege.nl
8 jaar ervaring met examenklassen

Slide 2 - Diapositive

Wat is je naam? Wat is je ervaring met economie? Ken je de lesbrieven van LWEO?

Slide 3 - Question ouverte

Tips en adviezen
- Kijk in de syllabus om te zien wat je precies moet leren voor het examen. (https://www.examenblad.nl/examenstof/syllabus-2023-economie-vwo/2023/vwo/f=/Syllabus_economie_vwo_2023_versie_4.pdf)
- Maak tijdens het lezen van de lesbrieven een samenvatting en of begrippenlijst (https://lweo.nl/leerling-2/456vwo)
- Maak je huiswerk en stel vragen als je ze hebt

Slide 4 - Diapositive

Organisatie
- 2 x per week 90 minuten les
- studiewijzer per periode waarin opdrachten tijdens de les en huiswerk instaan. 
- begin van de les tijd voor vragen over vorige les
- tijdens de les uitleg en tijd om aan opdrachten te werken
- TIJDENS DE LES MOBIEL NODIG, maar NIET nodig leg hem weg!!
- inlogcode van lweo om opdrachten te kunnen nakijken
- 3 SE toetsen

Slide 5 - Diapositive

Levensloop H1 Keuzes
Leerdoelen van deze les:
  • je kunt uitleggen wat het verschil is tussen vrije en schaarse goederen,
  • je kunt uitleggen wat het onderscheid en de samenhang is tussen nominale en reële grootheden
  • je kunt uitleggen wat het verschil is tussen investeren en consumeren
  • Je weet wat opofferingskosten zijn
  • je kunt een budgetvergelijking opstellen en de gevolgen analyseren van veranderingen in het budget en prijzen alsmede een budgetlijn tekenen en interpreteren
  • Je weet hoe een gevangenisdilemma en nash-evenwicht  werkt. 


Slide 6 - Diapositive

Consumeren
  • Consumeren = in je behoeften te voorzien door iets te kopen. Die persoon noem je een consument.

Slide 7 - Diapositive

Investeren
  • = het kopen van nieuwe kapitaalgoederen om mee te kunnen produceren (en verkopen)
  • Bijv. een tractor

Slide 8 - Diapositive

Consumeren
Investeren
Je laadt je ov-chipkaart op
De bakker op de hoek koopt een nieuwe kassa voor de winkel

Je koopt meel in de supermarkt om er thuis brood van de bakken

De bakker koopt meel om er in de bakkerij brood van te bakken

Slide 9 - Question de remorquage

Schaarste dwingt ons tot het maken van keuzes:

En moeten we dus keuzes maken

Slide 10 - Diapositive

Schaarse goederen en vrije goederen
Vrij goed                                          Schaars goed

Slide 11 - Diapositive

Wanneer is iets schaars? 

  1. Het is beperkt beschikbaar 
  2. Het is alternatief aanwendbaar 

Slide 12 - Diapositive

Vraag 1.6
a. Schaars of vrij goed? 
                - bol wol, zonlicht, knipbeurt bij de kapper
b. waarom is drinkwater soms een vrij goed maar vaak een schaars goed?
c. kan een schaars goed gratis zijn?
d. Lina heeft bol wol, keuze uit muts of sjaal? Waarom is bol wol alternatief aanwendbaar?

Slide 13 - Diapositive

Slide 14 - Diapositive

Vraag 1.7
Wat zijn de opofferingskosten van?
- vwo afmaken of overstappen naar mbo?
- wel of geen baantje?
- op vakantie met vrienden of met haar ouder?

Slide 15 - Diapositive

Slide 16 - Vidéo

Slide 17 - Vidéo

Nominaal en reëel
Het nominale budget is het budget in euro's.
Het reële budget : ook wel de koopkracht van het budget genoemd, is de hoeveelheid goederen en diensten die je voor het nominale budget kan kopen.

Dus..de koopkracht van een vast nominaal budget kan veranderen als de prijzen veranderen.

Slide 18 - Diapositive

De koopkracht van het budget blijft gelijk.
De koopkracht van het budget neemt af.
De koopkracht van het budget neemt toe.
Het budget blijft gelijk, terwijl de prijzen stijgen.
Het budget stijgt met een hoger percentage dan de prijzen.
Het budget daalt met een lager percentage dan de prijzen dalen.
Het budget stijgt met hetzelfde percentage als dat waarmee de prijzen stijgen.

Slide 19 - Question de remorquage

Slide 20 - Diapositive

Slide 21 - Diapositive

Slide 22 - Diapositive

Slide 23 - Diapositive

Slide 24 - Diapositive

Slide 25 - Diapositive

Oefenopgave 1
Bekijk onderstaande matrix en beantwoord daarna de vragen.



a. wat is de dominante strategie van de beide winkeliers?
b. waar is het nash evenwicht?
c is er sprake van een gevangenendilemma?

Slide 26 - Diapositive

Oefenopgave 2
Bekijk onderstaande matrix en beantwoord daarna de vragen.



a. wat is de dominante strategie van de beide winkeliers?
b. waar is het nash evenwicht?
c is er sprake van een gevangenendilemma?

Slide 27 - Diapositive

Meeliftersgedrag
collectieve dwang
Meeliftersgedrag
Rationeel gedrag

Slide 28 - Diapositive

MAKEN 1.11 + 1.12 + 1.13 + 1.18 + 1.23 + 1.31

Slide 29 - Diapositive

Wat is een budgetlijn?
A
Lijn die mogelijkheden aangeeft van een activiteit
B
Lijn die mogelijkheden aangeeft van een bedrijf
C
Lijn die mogelijkheden aangeeft van de overheid
D
Lijn die mogelijkheden aangeeft van een te besteden bedrag

Slide 30 - Quiz

Een Budgetlijn kan naar rechts verschuiven als:
A
Het budget van de consument daalt.
B
Er meer geproduceerd wordt
C
De consument meer chips koopt
D
De consument de loterij wint.

Slide 31 - Quiz

Wat kan een oorzaak zijn van de verschuiving van de budgetlijn?
A
Zowel de zakken chips als het drinken is duurder geworden
B
Het inkomen is gestegen
C
Het inkomen is gedaald
D
De zakken chips zijn duurder geworden

Slide 32 - Quiz

Als het budget
17 euro is en chips € 0,75 kost wat is
dan de formule van deze budgetlijn?
A
17= 0,75C + 1F
B
17= 17C + 22,5F
C
B= 1C +0,75F
D
B= 0,75C + 17F

Slide 33 - Quiz

Een Budgetlijn verschuift naar links als:
A
Het budget van de consument daalt.
B
Er meer geproduceerd wordt
C
De consument de loterij wint.
D
De consument meer chips koopt

Slide 34 - Quiz

Het reëel inkomen zegt iets over .....
A
Hoe realistisch je inkomen is
B
Hoeveel je verdient
C
De koopkracht
D
Hoe rijk je bent

Slide 35 - Quiz

Onderdelen syllabus 
Domein E
1.6 Het onderscheid en de samenhang tussen nominale en reële grootheden.
1.7 Het belang van investeringen bij de vorming van publiek kapitaal zoals infrastructuur, of privaat kapitaal zoals menselijk kapitaal of kapitaalgoederen van bedrijven.


Slide 36 - Diapositive

Onderdelen syllabus 
Domein F
1.1 Het belang van voldoende en van gelijke informatie voor de spelers.
1.2 De weergave van het spel in een pay-off matrix of een spelboom (beslisboom).
1.3 3 Het onderscheid tussen een simultaan, een sequentieel spel en een herhaald (simultaan) spel.
1.4 Het optreden van een Nash-evenwicht.
1.5 Het optreden van een gevangenendilemma waarin sprake is van een dominante strategie voor de spelers met daarbij het suboptimale Nash evenwicht

Slide 37 - Diapositive

Onderdelen syllabus 
1.6 Een spelsituatie waarbij niet altijd een dominante strategie aanwezig is.
1.7 Zelfbinding als alternatief voor de eigen dominante strategie indien deze een lagere pay-off oplevert en het effect hiervan op de keuze die één of meerdere spelers gedurende het verdere verloop van het spel maken.
1.8 De invloed van sociale normen op de pay-offs in de matrix en het effect hiervan op de keuze die één of meerdere spelers gedurende het verdere verloop van het spel maken.


Slide 38 - Diapositive

Onderdelen syllabus 
1.9 Het effect van de reputatie die de spelers gedurende het spel hebben opgebouwd op de pay-offs in de matrix gedurende een tijdsperiode en het effect hiervan op de keuze (s) die één of meerdere spelers gedurende het verloop van het spel maken.
1.10 De invloed van het herhalen van een simultaan spel op de mogelijke evenwichten
2.3 Het optreden van meeliftersgedrag indien er sprake is van een dominante strategie van niet bijdragen aan een collectief goed.


Slide 39 - Diapositive