Laatste les voor de toets

• Economie
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 3

Repetitie over hoofdstuk 2

Laatste voorbereidingen

Keuzes:

A. Doe mee met de lesson up (hoofdstuk wordt samengevat inclusief testvragen)

B. Ga zelfstandig in stilte aan de slag met het voorbereidingsboekje

C. Maak de oefentoets en kijk deze na

Paragraaf 1: Kopen is kiezen

De vraag naar goederen

Consument wil goederen en diensten kopen

= de vraag

De vraaglijn is altijd een dalende lijn

1. Waar
2. Niet waar

De vraaglijn is altijd een dalende lijn 

Want: des te duurder een product wordt, des te minder mensen het willen kopen

Veranderingen vraaglijn

Verschuiving naar links

Verschuiving naar rechts

De consument heeft meer inkomen

Het product is niet meer in de mode

Het aantal consumenten daalt

Een verandering op de vraaglijn komt door.....

Paragraaf 2: Winst is winst

Wanneer we kijken naar het aanbod, hebben we het over de .....

1. Consument
2. Producent

Doel van de producent:

Winst maken

Omzet

Afzet

Winst

TO

TW

Q

Het aantal producten dat je verkoopt

Het geld dat uiteindelijk overblijft

Het totale bedrag dat binnenkomt

Kies de juiste conclusies. Een ondernemer verkoopt 30 overhemden van €30 per stuk. De totale kosten zijn €420.

1. De winst is €480
2. De omzet is 30 stuks
3. De winst is €900
4. De omzet is €900

Vaste en variabele kosten

Geef aan of het  gaat om vaste of een variabele kosten. 

Vaste kosten

Variabele kosten

Verzendkosten

Huur

Verzekering

Ingredienten

Vast personeel

Kostprijs per product

Hoeveel kost het om één stuk te maken van je product

Formule: totale kosten / aantal stuks

Bereken de kostprijs per product:
Aantal broden: 400 stuks
Variabele kosten per brood: €0,40
Vaste kosten: €200

De aanbodlijn is over het algemeen....

1. Stijgend
2. Dalend

Paragraaf 3: eenmaal, andermaal verkocht

Sleep naar de juiste definitie

Vraagoverschot

Aanbodoverschot

Er is meer aanbod dan vraag

Er is meer vraag dan aanbod

Bereken de evenwichtsprijs:
Qv = -250.000P + 750.000
Qa = 500.000P - 300.000

Paragraaf 4: van alle markten thuis

Marktvorm = 

Manier waarop bedrijven binnen een markt met elkaar concurreren

Vier vormen:

Monopolie

Oligopolie

Monopolistische concurrentie

Volkomen concurrentie

Plaats de vier marktvormen in volgorde van veel concurrentie op de markt tot weinig tot geen concurrentie op de markt.

Oligopolie

Monopolie

Volkomen concurrentie

Monopolistische concurrentie