3M KERN persoonsvormen en voltooid deelwoorden

Werkwoordspelling
1 / 44
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 3

Cette leçon contient 44 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 80 min

Éléments de cette leçon

Werkwoordspelling

Slide 1 - Diapositive

Slide 2 - Diapositive

word
verft
leven
schreven
sprong
juichte
beleefden
zwommen
schrijft

Slide 3 - Question de remorquage

Slide 4 - Diapositive

verleden tijd
tegenwoordige tijd

Slide 5 - Diapositive







verleden tijd





tegenwoordige tijd
lopen
liepen
gaan
gingen
zijn
waren
fietsen
verven
fietsten
verfden
leren

Slide 6 - Question de remorquage

Leg je telefoon omgekeerd op tafel

Slide 7 - Diapositive

Slide 8 - Diapositive

Er bestaan dus maar 3 vormen:
1. ik-vorm (= GW)
2. ik-vorm + t
3. hele werkwoord

Slide 9 - Diapositive

Noteer de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd.

Slide 10 - Diapositive

Hoeveel euro (besteden) jij elke maand aan make-up?
A
besteed
B
besteedt
C
besteden

Slide 11 - Quiz

Een pestvogel (leven) in het noorden van Scandinavië.
A
leef
B
leeft
C
leven

Slide 12 - Quiz

Een bedorven ei (drijven), maar een vers ei niet.
A
drijf
B
drijft
C
drijven

Slide 13 - Quiz

Het parkeerverbod in de Walstraat (gelden) niet op zaterdag.
A
geld
B
geldt
C
gelden

Slide 14 - Quiz

Na de karatetraining (snellen) Yoran naar de kleedkamer.
A
snel
B
snelt
C
snellen

Slide 15 - Quiz

Een orkaan (razen) over de Fillipijen.
A
raas
B
raast
C
razen

Slide 16 - Quiz

In de Python in de Efteling (worden) ik altijd misselijk.
A
word
B
wordt
C
worden

Slide 17 - Quiz

De kleur van deze spijkerbroek (vervagen) bij elke wasbeurt.
A
vervaag
B
vervaagt
C
vervagen

Slide 18 - Quiz

Leg je telefoon omgekeerd op tafel

Slide 19 - Diapositive

Slide 20 - Diapositive

Je hebt 3 vormen PV TT
1. zwak ww enkelvoud (+te/de)
2. zwak ww meervoud (+ten/den)

3. sterke ww

Slide 21 - Diapositive

Noteer de persoonsvorm in de verleden tijd.

Slide 22 - Diapositive

Mischa en Kau (hurken) naast de verdwaalde peuter.
A
hurkte
B
hurkde
C
hurkten
D
hurkden

Slide 23 - Quiz

Met grote ogen (staren) tante Wil naar de foto van haar zoon.
A
staarde
B
staarte
C
staarden
D
staarten

Slide 24 - Quiz

Daniëlle (aanvaarden) de excuses van Rivka.
A
aanvaarde
B
aanvaardde
C
aanvaarden
D
aanvaardden

Slide 25 - Quiz

Na één seizoen (verdwijnen) de quiz alweer van het scherm.
sterk of zwak ww?
A
verdwijnen
B
verdwijnden
C
verdwijnde
D
verdween

Slide 26 - Quiz

Het arme hondje (beven) van de kou.
A
beefte
B
beefde
C
beeften
D
beefden

Slide 27 - Quiz

Rob (kaften) zijn schoolboeken met oude landkaarten.
A
kafte
B
kaften
C
kaftte
D
kaftten

Slide 28 - Quiz

Wij (verbazen) ons over de prijs van de vliegtickets.
A
verbaaste
B
verbaasten
C
verbaasde
D
verbaasden

Slide 29 - Quiz

De voetbalsupporters (fluiten) naar de scheidsrechter.
sterk of zwak ww?
A
flote
B
fluitte
C
floten
D
fluitten

Slide 30 - Quiz

Danny (bluffen) wat af tijdens het pokeren.

Slide 31 - Question ouverte

De coördinator (verdelen) de taken over het team.

Slide 32 - Question ouverte

Kim (fotograferen) haar hele familie.

Slide 33 - Question ouverte

Tijdens het verhoor (biechten) de crimineel alles op aan de politie.

Slide 34 - Question ouverte

Nils (springen) op de fiets naar school.

Slide 35 - Question ouverte

De olifanten (baden) een uurtje in de rivier.

Slide 36 - Question ouverte

Voltooid deelwoord

Slide 37 - Diapositive

Slide 38 - Diapositive

Slide 39 - Diapositive

Kies de juiste schrijfwijze
A
wij hebben gejuicht
B
wij hebben gejuichd

Slide 40 - Quiz

Kies de juiste schrijfwijze
A
wij hebben geverft
B
wij hebben geverfd

Slide 41 - Quiz

Kies de juiste schrijfwijze
A
wij hebben beleeft
B
wij hebben beleefd

Slide 42 - Quiz

Kies de juiste schrijfwijze
A
wij zijn lopend
B
wij zijn lopent

Slide 43 - Quiz

Kies de juiste schrijfwijze
A
wij hebben getelefoneerd
B
wij hebben getelefoneert

Slide 44 - Quiz