Formuleren §4: trappen van vergelijking

Welkom
  • Tien minuten lezen.
  • Paragraaf 3 afronden en nakijken.
  • Aan paragraaf 4 werken.



1 / 10
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 1

Cette leçon contient 10 diapositives, avec diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Welkom
  • Tien minuten lezen.
  • Paragraaf 3 afronden en nakijken.
  • Aan paragraaf 4 werken.



Slide 1 - Diapositive

De lesdoelen
  • Je kent de trappen van vergelijking.
  • Je kunt de woorden als en dan op de juiste manier gebruiken.

Slide 2 - Diapositive

Voorkennis
Bij grammatica hebben we het gehad over woordsoorten. 

Wat is een bijvoeglijk naamwoord ook alweer?


Slide 3 - Diapositive

Trappen van vergelijking
Bijvoeglijke naamwoorden hebben drie trappen van vergelijking:
  • de stellende trap: hard - snel
  • de vergrotende trap: harder - sneller
  • de overtreffende trap: hardst(e) - snelst(e)

Slide 4 - Diapositive

Aanvulling vergrotende trap
Eindigt de kortste vorm (stellende trap) op een -r? 
Dan krijg je in de vergrotende trap -der.

Bijvoorbeeld: stoer - stoerder OF dapper - dapperder

Slide 5 - Diapositive

Aanvulling overtreffende trap
Eindigt de kortste vorm (stellende trap) op een -st of -sch? 
Dan krijg je in de vergrotende trap GEEN -st. Je gebruikt dan het woord meest.

Bijvoorbeeld: praktisch - praktischer - meest praktisch 

Slide 6 - Diapositive

Let op!
Soms lijken de vergrotende trap en overtreffende trap niet op de stellende trap.


Bijvoorbeeld: goed - beter - best
En niet: goed - goeder - goedst

Slide 7 - Diapositive

als of dan?
Welke zin is juist?

Ik ben sterker als hem.
Ik ben sterker als hij.
Ik ben sterker dan hem.
Ik ben sterker dan hij.

Slide 8 - Diapositive

Regel
Bij de stellende trap (kortste vorm) gebruik je als.
Dat snoepje is net zo zuur als een citroen.

Bij de vergrotende trap (-er) gebruik je dan.
Dat snoepje is zuurder dan een citroen.

Slide 9 - Diapositive

Oefenen
H6 Formuleren
§4: Trappen van vergelijking
Bladzijde 225
 
Alles maken. 




waar?
wat?

Slide 10 - Diapositive