Tekstverbanden en signaalwoorden

Tekstverbanden en signaalwoorden
1 / 14
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

Cette leçon contient 14 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 15 min

Éléments de cette leçon

Tekstverbanden en signaalwoorden

Slide 1 - Diapositive

Wat zijn tekstverbanden en signaalwoorden?
Als je in een tekst kunt zien dat twee zinnen of alinea’s met elkaar te maken hebben noem je dit een tekstverband.
Een signaalwoord is een woord of woordgroep die het verband tussen zinnen of alinea’s aangeeft waardoor je sneller het verband kan leggen tussen die zinnen of alinea’s.
Daarom zijn ze belangrijk bij het begrijpen van een tekst.
Voorbeeld:
‘’Ik ga graag naar buiten, behalve als het regent.’’
Is duidelijker dan:
‘’Ik ga graag naar buiten. Bij regen ga ik niet naar buiten.’’
Bij ieder tekstverband horen verschillende signaalwoorden.


Slide 2 - Diapositive

welke signaalwoorden/tekstverbanden kennen jullie al

Slide 3 - Carte mentale

Soorten tekstverbanden

 Opsommend tekstverband: ook, daarbij, en, vervolgens, daarnaast, etc.
Jan is ziek en Emma moet vandaag werken.

Oorzakelijk tekstverband: doordat, daardoor, zodat, waardoor, etc.
Jan is ziek daardoor moet Emma vandaag werken.


Tegenstellend verband: echter, maar, daarentegen, hoewel, toch, tenzij, etc.
Jan is ziek maar Emma moet vandaag werken.

Chronologisch verband: eerst, daarna, toen, vroeger, nu, later
We begonnen met sporten, daarna gingen we douchen.

Redengevend verband: daarom, omdat, want, immers
Piet viel van zijn fiets daarom moet hij naar de dokter.


Slide 4 - Diapositive

Welk signaalwoord past het best in de zin?
'Jan voelt zich niet lekker ...... hij moet toch naar school.
A
maar
B
en
C
toch
D
waardoor

Slide 5 - Quiz

Welk verband zie je in deze zin?
Het raam wil niet dicht, waardoor het koud is in de kamer.
A
Opsommend verband
B
Tegenstellend verband
C
Oorzakelijk verband
D
Chronologisch verband

Slide 6 - Quiz

Aan welke signaalwoorden herken je een oorzakelijk verband?
A
ook, daarbij, en, vervolgens, daarnaast
B
echter, maar, daarentegen, hoewel, toch, tenzij
C
doordat, echter, ook, vervolgens, tenzij
D
doordat, daardoor, zodat, waardoor

Slide 7 - Quiz

wat voor verband zie je in deze zin?
mijn oma is oud, maar ze gaat wel in de achtbaan
A
tegenstellend verband
B
opsommend verband
C
oorzakelijk verband
D
chronologisch verband

Slide 8 - Quiz

Met welk signaalwoord kan je het beste deze 2 zinnen koppelen?
We gingen uiteten. De burgers waren rauw
A
doordat
B
helaas
C
maar
D
daarnaast

Slide 9 - Quiz

welke signaalwoorden horen bij Chronologisch verband?
A
ook, daarbij, en, vervolgens, daarnaast,
B
echter, maar, daarentegen, hoewel, toch, tenzij
C
eerst, ook, vervolgens, daarna, toen.
D
eerst, daarna, toen, vroeger, nu, later

Slide 10 - Quiz

welke signaalwoorden horen bij het tegenstellend verband
A
echter, maar, daarentegen, hoewel, toch, tenzij
B
daarom, omdat, want, immers
C
doordat, daardoor, zodat, waardoor
D
eerst, daarna, toen, vroeger, nu, later

Slide 11 - Quiz

maak een zin met met het tegenstellende verband

Slide 12 - Question ouverte

maak een zin met een chronologisch verband

Slide 13 - Question ouverte

maak een zin met een redengevend verband

Slide 14 - Question ouverte